Uit: Bob den Uyl, uit: Verhelderende kronieken 8 (Vreemde verschijnselen, 1978)
“Soms ziet men in een fractie van een seconde een uiterst klein deel van een reeks van gebeurtenissen die samen een volstrekt begrijpelijk en logisch verband vertonen. Zou men deze reeks in zijn geheel kunnen overzien, dan was er geen sprake van onbegrip, verbazing, komische of absurde werking, maar juist doordat onze observatie zich door omstandigheden beperkt tot een geïsoleerd fragment kunnen wij het voorval op zichzelf niet verklaren. Tobberige naturen kunnen zich dagenlang bezighouden met het raden naar en het bedenken van een logisch samenhangende reeks waarin een door hen waargenomen verschijnsel zou kunnen passen; een welhaast aandoenlijke taak die vaak leidt tot zenuwinstortingen of huilbuien. Het is veel verstandiger het geïsoleerde fragment te zien als een autonome gebeurtenis zonder oorzaak en gevolg, omdat men dan pas onbelemmerd van de ware schoonheid ervan kan genieten. (…)
(Ik ben) een keer ongewild de veroorzaker van zulk een indringend voorval geweest dat ik mij kan voorstellen hoe de waarnemers ervan tot op de dag van heden afvragen hoe mijn plotselinge verschijning in hun gezichtsveld tot stand is gekomen.”
Den Uyl vertelt vervolgens hoe hij ooit een keer samen met zijn kat mocht logeren in een huis van vrienden (die kennelijk zelf op reis waren), in een nieuwbouwwijk aan de zuid-rand van de Veluwe. Hij wist dat zijn kat de neiging had om in een vreemde omgeving op hol te slaan en had geen zin de halve Veluwe te moeten afstruinen op zoek naar het dier. Vandaar dat hij het zo veel mogelijk binnen hield. Op zekere dag echter kwam de schrijver uit de douche en juist op het moment dat hij zich begin af te drogen, zag hij door het badkamerraam hoe zijn kat de benen nam en al snel een paar tuinen verder zat. Den Uyl ging er uiteraard meteen achteraan:
“(Ik zette) alle scrupules opzij, sprong over het lage hekje de tuin in en joeg op hem af. In de laatste tuin die ik moest doorkruisen (…) opende zich ineens een diepe , rechthoekige kuil, een soort tweepersoonsgraf, voor me. Door mijn snelheid kon ik er niet meer omheen en daarom zette ik me af voor een fraaie sprong, me gelukkig prijzend dat ik in mijn jeugd het hoog- en verspringen heb beoefend. In de lucht hangend keek ik onwillekeurig omlaag en zag daar tot mijn verbazing een naakte man en vrouw liggen, die op hun beurt vol ontzetting naar mijn onverwachte overtocht opkeken. Een onverklaarbaar voorval in volle glorie (…)
Dit kennelijk pasgehuwde echtpaar had er aardigheid in naakt in de open lucht te vertoeven, maar door de nog onvoldoende begroeiing hadden ze zich verplicht gezien een leefkuil in hun kale tuin te graven om daarin hun hobby te beoefenen. Dit werd mij tijdens mijn overtocht in een flits volkomen duidelijk, maar voor die mensen lagen de zaken anders. Zij lagen in hun eigen tuin rustig van elkaar en de zon te genieten, en daar zagen zij plotseling, zonder voorafgaande waarschuwing, een eveneens blote man met natte haren en verhit gezicht, gehuld in een wapperende rode badjas, over hun kuil scheren. Ze kunnen niet eens de gelegenheid hebben gehad me na te kijken, want voordat ze hun hoofden boven de rand van de kuil konden brengen, was ik alweer in de bosjes verdwenen. Het kan niet anders of ik moet de indruk van een lugubere spookverschijning hebben gemaakt."
maandag
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten