dinsdag

Plat (2007)




Goedemorgen dames en heren, hartelijk welkom op deze eerste bijeenkomst in het kader van de spoedcursus Randstad-Plat. Ik hoop dat u er, ondanks het vroege uur, allemaal klaar voor bent. Zit u prettig ? Koffie, pen en cursusmap binnen handbereik ? Mooi zo.

Laat ik dan beginnen met het uit de weg ruimen van een aantal hardnekkige misverstanden. Zo wordt er bijvoorbeeld gefluisterd dat men, om het R.P. écht goed te leren spreken, per se dient te behoren tot de getatoeëerde klasse. Welnu, dames en heren, dat is niet alleen lariekoek, dat is aantoonbare lariekoek. Het aantal Nederlanders zonder tekst of afbeelding mag dan zienderogen afnemen, er zijn er zoals u weet nog genoeg over - en tallozen daarvan bedienen zich immers dagelijks probleemloos
van het R.P. … Bovendien werd het R.P. al wijd en zijd gesproken toen de tatoeage nog het exclusieve merkteken was van de zware jongen en de zeebonk.

Wat geldt voor de tattoo, dames en heren, geldt mutatis mutandis en deo gratias ook voor dat andere hete hangijzer, de piercing. Zelfs dit modieuze kleinood is onderworpen aan de oude wijsheid ‘er is niets nieuws onder de zon’. Men denke qua oorlel aan zowel de zigeuner als, opnieuw, het voor Nederland zo cruciale scheepsvolk. En men kan dan misschien niet stellen dat de neusring in voorbije tijden uitgesproken populair was, maar tot aan de afschaffing van de slavernij werd hij niettemin door zeer velen gedragen. En ons land timmerde destijds, zoals bekend, nogal aan de weg op de intercontinentale arbeidsmarkt. (Mochten wij recentelijk vernemen dat onze trotse Verenigde Oost-Indische Compagnie nooit ofte nimmer betrokken is geweest bij enigerlei onvrijwillig groepsvervoer, neemt u van mij aan dat onze illustere West-Indische Compagnie een en ander ruimschoots goedmaakte!) Ik wil maar zeggen, dames en heren: in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw werd het vroege R.P. al door honderdduizenden, waarschijnlijk zelfs reeds door miljoenen gesproken - ter land, ter zee en misschien een hoogst enkele keer ook al in de lucht (want heus niet alle pioniers van de ballonvaart kwamen uit de hoogste standen). Nu zal het duidelijk zijn - en hiermee belanden wij bij de kwintessens van mijn inleiding - dat toch slechts een minuscule fractie van die miljoenen sprekers drager of draagster was van neus- of oormetaal. Omwille van de tijd kunnen wij ons vandaag helaas niet buigen over wenkbrauwen, lippen, tepels, navels en geslachtsdelen, maar, geloof me, die zouden niets aan de zaak veranderen. Dames en heren, I rest my case. De conclusie is helder: het mág allemaal, maar het hóéft beslist niet. Het maakt niet uit wie u bent, hoe u erbij loopt en hoeveel geluid u daarbij voortbrengt: iedereen is in staat zich de beginselen van het R.P. eigen te maken. Het doet er niet toe waar uw wiegje ooit stond en het doet er nog minder toe in welke prijsklasse het viel. Van stijfselkistje tot design-wieg, blank en zwart, hoogopgeleid, laagopgeleid en gemakkelijk afgeleid, iedereen kan het leren. Om zich verstaanbaar te kunnen maken in het R.P. hoef je namelijk slechts een handjevol grammaticale regels te beheersen en daarmee kun je dan al aan de slag in, pak ‘m beet, Transvaal of Amsterdam-Noord. En het mag dan een cliché zijn, dames en heren, maar het is daarom niet minder waar: al doende leert men.

Let wel, daarmee is niet gezegd dat zaken als uitspraak, vocabulaire en luistervaardigheid van elk belang ontbloot zijn. O nee, verre van … Maar het verklaart wel waarom wij vandaag beginnen met die grammaticale basisregels.

Maar eerst nog even heel kort over dat andere grote misverstand: het zou helemaal geen zin hebben om Algemeen Randstad-Plat te leren, want dat wordt door niemand gesproken. Je hebt er niks aan in Ondiep want daar spreken ze Ondieps, of als je geluk hebt Utrechts (en als je pech hebt, slaan ze de fase van de verbale communicatie geheel over). Je hebt er niks aan in de Haagse Schilderswijk en ook niet in Oud West, Oud Noord, Oud Zuid, Nieuw West, Oost, Noord, Zuid-Oost of al die andere prachtwijken in aanbouw. Want daar hebben ze allemaal hun eigen plat, met hun eigen uitspraak en hun eigen woorden en uitdrukkingen: zo wordt de âchtelijke dâkhaas slechts in Utrecht en omgeving waargenomen, terwijl sijsies en drijfsijsies strikt behoren tot het domein van de Mokumse ornithologie; met ‘hiero en daaro’ kom je alleen in het Rijnmondgebied ergens; en als je buiten de hofstad aan iemand vraagt of je even zijn ‘lulijzer’ mag gebruiken, zal dat op zijn best opgetrokken wenkbrauwen tot gevolg hebben.

Dames en heren cursisten, dergelijke uitspraken mogen dan misschien een kern van waarheid bezitten, de lieden die er behagen in scheppen om bij voortduring op deze trom te slaan, roffelen de plank desalniettemin volledig mis. U moet het namelijk zo zien: het R.P. speelt in het westen van ons land de rol die het Latijn gedurende de middeleeuwen speelde in het westen van Europa, namelijk die van lingua franca, oftewel een neutraal, algemeen erkend stuk communicatiegereedschap. Of denkt u anders maar aan het Modern Standaard Arabisch (M.S.A.), waarmee men in principe van Casablanca tot Oman terecht kan, of het Bahasa Indonesia tussen Sabang en Merauke. Natuurlijk klinkt het R.P. van Amsterdam anders dan dat van Den Haag en natuurlijk spreekt men in die steden in eigen kring normaliter onversneden Amsterdams resp. Haags, maar dat laat onverlet dat er slechts één plat is waarmee men van de blanke top der duinen tot aan de Grebbeberg en van Beemster tot Biesbosch de hearts & minds kan winnen van de man in de straat en de vrouw in de supermarkt, of wat mij betreft vice versa. Laten we dus met elkaar afspreken dat we ons niets aantrekken van dergelijke defaitistische prietpraat. Aan de slag !!

U hebt het misschien al gezien in uw cursusmap: in les twee en drie gaan we natuurlijk wel degelijk in op de uitspraak en in les vier richten we het vizier inderdaad op het specifieke gebruik van het R.P. in een aantal afzonderlijke steden. Tegen het eind van de cursus zal bovendien nog aandacht worden besteed aan de diverse exotische varianten (U merkt het: ter vermijding van het o.i. toch wat suspecte ‘etnisch R.P.’ spreken wij liever van ‘exotisch R.P.’). Maar vandaag draait het dus enkel en alleen om de basisgrammatica. Nou cursisten, daar gaat-ie dan.

Eerst pakken we de werkwoorden bij de kop. En als ik zeg de werkwoorden, dan bedoel ik met name de vervoeging van die woorden en hun betrekking tot het persoonlijk voornaamwoord, dat overigens voor zover het zijn uiterlijke verschijning betreft niet afwijkt van hetgeen wij vroeger nogal elitair plachten aan te duiden als het Algemeen Beschaafd Nederlands; u kent het rijtje allemaal: ik, jij, u, hij, zij enz.

Die overeenkomst geldt echter uitsluitend de vorm van de voornaamwoorden; gaat het om hun functie, of om de vorm van de werkwoorden waarmee zij samenhangen, dan zijn er wel degelijk de nodige verschillen aan te wijzen met het A.B.N. Kijkt u maar eens naar het zo belangrijke werkwoord ‘hebben’, dat in het R.P. als volgt wordt vervoegd:

Ik heb (so far, so good, maar dan komt het:)
Jij heb
Hij heb
Wij hebbe
Jullie hebbe
en
Hun hebbe …

Die in onze ogen afwijkende derde persoon enkelvoud en meervoud van de o.t.t. kunt u gevoeglijk toepassen op de meeste andere werkwoorden: hij loop, hij zeg, hij denk, hij drink. En ook: hun wone, hun werke, hun prate enz. Maar helaas, wie grammatica zegt, zegt uitzondering: in ‘hij wilt’ dient de uitgang -t nu juist weer duidelijk hoorbaar te zijn. Voorts mag u niet verbaasd opkijken als er in de eerste persoon enkelvoud ook een -t wordt toegevoegd, zij het dat deze vorm zich doorgaans beperkt tot zinnen waarin werkwoord en persoonlijk voornaamwoord om hen moverende redenen van plaats gewisseld hebben: “DoeT ik voor je, gaaT ik doen” enz. (Let op: ook “doeN ik voor je” en “gaaN ik doen” moeten als correct worden aangemerkt!)

Twee werkwoorden waarmee de beginnende cursist nogal eens in de problemen geraakt, zijn ‘leggen’ en ‘kennen’, die natuurlijk etymologisch nauw verwant zijn aan de u vertrouwde koppels ‘leggen/liggen’ en ‘kennen/kunnen’, met dien verstande dat ‘liggen’ en ‘kunnen’ in het R.P. als zodanig eigenlijk niet voorkomen. Des te beter, zou u zeggen, dat vereenvoudigt de zaken immers alleen maar: “Leg het geld maar op de toonbank” en “hij leg al de hele dag op bed”. “Ik ken de binnenstad van Haarlem als mijn broekzak” en “Ik ben dol op muziek maar zingen ken ik niet”. Als alle talen zo makkelijk waren …
Maar niet te vroeg gejuicht, hooggeëerd publiek! Ook hier strooien enkele lelijke uitzonderingen roet in het eten, want wat te denken van zinnen als “Hij lag het boek op de tafel” en “Zij heeft de krant op de trap gelegen” ? En evenzo: “Waar kon jij die man eigenlijk van?” Maar bedenkt u wel: dit zijn de uitzonderingen; de regel is duidelijk. In het algemeen mag u ‘liggen’ en ‘kunnen’ beschouwen als typische ‘ABN’-woorden die u in het R.P. slechts uiterst zelden tegenkomt, dus leg nou niet te mekkeren ….
Want gelukkig kent het R.P. ook werkwoorden die nauwelijks vervoegd worden, zoals ‘motten’, het hulpwerkwoord dat gebruikt wordt om een opdracht of verplichting uit te drukken: ik mot, jij mot, hij mot, wij motte, jullie motte, hun motte … Verleden tijd: most/moste.

Aan die verleden tijd zullen we in deze eerste les nog maar niet te veel woorden vuilmaken, maar in het algemeen kun je zeggen dat hij niet moeilijk is, aangezien het R.P. een onmiskenbare voorkeur heeft voor de zogenaamde ‘zwakke vormen’: buigde, slaapte, graafde, zwemde … Maar - voor wat hoort wat - daar staat dan weer de onregelmatige verleden tijd van het werkwoord ‘durven’ tegenover: ik/jij/hij dorst, wij/jullie/hun dorste. Meer over dit alles in les vijf, want wij zijn hier niet van grote-stappen-snel-thuis.

Tot slot het wederkerende werkwoord, zowel in zijn concrete verschijningsvorm (ik scheer me, hij wast zich) als in zijn meer abstracte toepassingen (zij vervelen zich, hij verslaapt zich, ik verheug me, jij vergist je enz.). Dit onderwerp kunnen we vandaag nog net even meepikken, want hier is de vertaling naar het R.P. echt een fluitje van een cent. Alles draait om één handig en veelzijdig woordje, dat je in het R.P. dan ook dikwijls tegenkomt: 'eige'. Kijkt u maar: ik scheer me eige, hij was ze eige, hun vervelen d’r eige, hij verslaap ze eige, ik verheug me eige, jij vergis je eige enz.

Dat was het voor vandaag, vrienden. Onze tijd zit erop. Ik had gehoopt nog toe te komen aan de dubbele ontkenning, die het R.P. overigens gemeen heeft met het Afrikaans (“dat ken nooit geen kwaad, hij heb nooit geen vriendin gehad”) en ook aan die andere veelzijdige en alomtegenwoordige bouwsteen van het R.P., het woordje ‘as’ (groter as, kleiner as, as je ’t mij vraag komp vrijdag de asman enz.), maar dat houdt u dan allemaal nog van mij tegoed. Voor nu neem ik graag afscheid in stijl - kunnen we meteen zien of jullie hebben opgelet:

Ik hoop dat jullie je eige een beetje hebbe vermaak, deze eerste les en ook as dat nie zo is, heb ik in ieder geval nog ’n aanmoedigingskadoo voor jullie. Het is het boek wat daar bij de uitgang leg: "Kijk is aan, meneer is enigst kind. Een
bizarre familie roman". Pak er bij het weggaan maar gelijk een mee. Het heb misschien een lange, lijpe titel, maar het is tot op hede het enigste boek wat helemaal is geschreve in modern R.P. En jullie nederige cursuslijer wilt ze eige nie uitslove, maar ik ken nie anders as het met volle mond toegeven: ik heb het met me eigenste hande geschreve. Voor wie dat wilt, zal ik ’t boek volgende keer graag signere. Ik ga jullie zien!

Geen opmerkingen: