woensdag

Zielig













Een huisdier zonder huis - dat scoort hoog in de categorie zielig. In Groot-Brittannië, zo leerde mij laatst een televisieprogramma, zijn er tegenwoordig zoveel daklozen-met-hond (en zelfs een enkeling met kat, konijn of cavia) dat dierenartsen ertoe zijn overgegaan speciale inloopspreekuren aan te bieden voor deze groeiende doelgroep. Dat gebeurt bijvoorbeeld maandelijks op een vaste plaats en een vast tijdstip. De rijen zijn lang maar controle en behandeling zijn dan ook bij hoge uitzondering kosteloos. Zulks gaat ver, zelfs voor de meest gewetensvolle veterinair. Voorwaar een fraai gebaar!

Alhoewel … In het programma werd niet onthuld of er binnen de betreffende beroepsgroep inderdaad een uitzonderlijke onbaatzuchtigheid woedt, of dat het Verenigd Koninkrijk gewoon net zo rijk is aan schimmige rijkssubsidiepotjes, rijksstimuleringsfondsen en rijksnoodvoorzieningen als ons eigen Rijk, en dat een en ander daaruit wordt gefinancierd. Maar goed, dat zal de dakloze en diens trouwe viervoeter worst wezen. Zij varen er wel bij en zowel de Britse burger als de Britse overheid ziet zich minder vaak geconfronteerd met epidemieën, zieke zwerfdieren, ontroostbare baasjes, onwelriekende kadavers en ga zo maar door …

“Hey, couch potato, get a life”, hoor ik de lezer roepen. Want u denkt nu dat ik mij dag en nacht, etmaal na etmaal, twenty-four/seven, horizontaal en bijkans bewegingsloos verlustig aan de tranentrekkers van Animal Planet en andere C-zenders, maar u hebt het danig mis! Het is waar dat ik die animale ongein regelmatig zie, maar dat gebeurt toevallig altijd in de juist buitengewoon dynamische omgeving van de sportclub die ik frequenteer, en waarvan het management een kennelijke voorkeur heeft voor programma’s over heel oude auto’s en heel zielige dieren. Ik zie die programma´s dus wel - met natte ogen, meer van transpiratie dan van mededogen - maar ik zie ze eigenlijk half-(on)vrijwillig. En ik moet altijd maar hopen dat de ondertitelaars hun werk fatsoenlijk gedaan hebben want het geluid staat nooit aan. Behalve in die sportclub kom ik trouwens heus ook nog wel eens ergens anders, dank u wel, alstublieft. Sterker nog: ik zou mezelf bepaald bereisd willen noemen.

Zo bezochten mijn partner en ik onlangs het Zuid-Franse Montpellier, een boeiende en bruisende stad maar ook een eigenaardig geval van Fin de Siècle meets Mad Max. En dan heb ik het nog niet eens over het middeleeuwse centrum, betoverend en bij uitstek geschikt als startpunt van een korte kennismakingstocht. Als je stevig doorbeent, loop je in een kwartier van de dertiende eeuw zo de tweeëntwintigste in. Die tijdreis voert over de altijd drukke Place de la Comédie (sluit hier de ogen even en u voelt zich omringd door crinolines, hangsnorren en strohoedschimmen) en vervolgens dwars door de Polygone, een soort geslaagdere versie van Hoog Catharijne. (Akkoord, hier wordt iets van uw voorstellingsvermogen gevergd, maar wees blij dat ik u niet de wrede oxymoron voorleg van een … mínder geslaagde versie). Lukt het u om niet te verdwalen in de even onvermijdelijke als onafzienbare FNAC en Galleries Lafayette, dan maakt u een gerede kans de Polygone uiteindelijk te verlaten langs wat ik nu voor het gemak maar even de ‘achterkant’ noem. En daar strekt zich plotsklaps Antigone voor u uit, het Zuid-Franse antwoord op La Défense. Nou ja, een slag minder megalomaan misschien.
(Pardon? O, u heeft ‘oxymoron’ even opgezocht in uw woordenboek. Een soort opzettelijke contradictio in terminis. Precies.
Ja, nee, megalomaner dan La Défense, da’s ook geen makkelijke … Dan heb je nog meer kans dat je die witte neger tegenkomt, of dat levende lijk ... Die bouwsels van Mussolini in en om Rome misschien?)
Antigone is een enorme neo-klassieke wijk die ooit werd bedacht door de Catalaanse architect Bofill. En als het daar nou bij gebleven was … Maar gedurende het laatste kwart van de twintigste eeuw werden ’s mans grootheidswaanzinnige bedenksels ook daadwerkelijk opgetrokken in het gebied tussen het oorspronkelijke Montpellier en het getemde riviertje de Lez, ongetwijfeld mede ter meerdere eer en glorie van François Mitterrand en onder luid tandenknarsen van de toch al zo getormenteerde Franse belastingbetaler.

Maar laat ik niet overdrijven: het wat overdonderende, quasi-futuristische eindresultaat hééft toch ook wel iets. Een kwestie van smaak. U moet er zelf maar een kijkje gaan nemen. Wat Antigone echter hoegenaamd niet heeft, is iets te maken met de rest van de stad, en er zijn dan ook inwoners die domweg nooit voorbij de Polygone komen. Zeker de talloze ‘street people’, waarvan het op en rond de Place de la Comédie krioelt, hebben het niet zo op Bofills bouwkunde. Het planologische soft-pornovisioen van zijn prestigeproject - fallische pilaren, hoog spuitende fonteinen -is hun natte nachtmerrie: veel te klinisch en te aangeharkt.

Bij aankomst was ons meteen opgevallen hoeveel Montpelliérains klaarblijkelijk niet beschikken over woonruimte maar desondanks vergezeld gaan van één of meer compagnons animaux - niet te verwarren met de legendarische Compagnons de la Chanson, die natuurlijk op hun beurt vooral weer niet op één hoop mogen worden gegooid (stel je voor !) met de schier mythische Frères Jacques. Maar hiermee zijn we wel weer mooi terug bij ons thema: straathond met baasje. (Een beetje afdwalen mag best, zolang er maar iets van een rode hond, pardon, draad te bespeuren blijft.)

De doorgaans kleurrijke en geurrijke sans-abri en hun meestal eveneens tamelijk aromatische herders, dobermanns en pitbulls dragen in hoge mate bij aan die soms wat Monty Python & the Holy Grail-achtige ambiance van Montpellier. Want het gaat hier niet om gewone, grijze burgerzwervers. O nee, deze dames en heren en jongens en meisjes zijn uitgedost alsof de hoogtijdagen van Sex Pistols, Stranglers en Clash nog in volle gang zijn. Een roerig tijdsgewricht volmaakt gestold, een aanhoudend 1978 … Voor de middelbaren onder hen moet het zijn alsof ze destijds net één keer te hard No Future hebben geroepen, en dat een of ander odieus Opperwezen toen heeft gedacht: “dat valt te regelen …” Je gelooft bij tijden je ogen niet in deze hoofdstad van de ‘trompe l´oeil’: versleten leren jacks, kapotte loden jassen en andere designer-vodden en hier en daar zelfs een enkele kilt; halfgevulde plunjezakken met daarin dat beetje eigendom dat net geen diefstal is; allerhande riemen en riempjes en andere lederen accessoires met metaalbeslag (het is na zonsondergang niet altijd duidelijk waar de meester ophoudt en de hond begint); aan de voeten de kennelijk regimentair voorgeschreven legerkisten en op het hoofd niet zelden zo’n kunstig opgestoken en strakgespoten hanenkam, want ook al ben je zelf dan sans domicile fixe, da’s nog geen reden om je haar ook maar zo’n beetje zijn gang te laten gaan. Alleen wanneer de Mistral raast, dán buigt zelfs de meest rabiate neo-punk het moede hoofd, want daar valt niet tegenop te sprayen.

Teneinde enig inkomen te verwerven wordt er fors gebedeld, waarbij soms een tegenprestatie wordt geleverd in de sfeer van degenslikken, vuurvreten of buikspreken. Het vrouwvolk is zwaar van al het meegezeuld decoratief metaal en zichtbaar moe van hun nageslacht, de onafgebroken brullende tweede, derde en wie weet zelfs al vierde generatie miskende artiestjes en militante contestantjes. Nu eens laten de dames ongevraagd een bont bedrukte borst zien, dan weer lezen zij een hand of leven zij zich uit in een koddig dansje, waarvoor natuurlijk ook met hoed, pet of muts wordt rondgegaan. Zolang je op zekere afstand blijft, is het een lust voor het oog, dit vierentwintiguurs openluchtmuseum van born-again punks en punkettes en hun troeteldieren, maar komt u te dichtbij en ziet u er al te burgerlijk uit, dan wordt er soms gedreigd en geblaft en kunnen de meest infame beledigingen uw deel zijn. Het is lastig te voorspellen.

De enige andere plek op de wereld waar we ons eerder hadden mogen vergapen aan een dergelijke al fresco folklore, die daar bovendien nog op veel grotere schaal vigeert, was Montreal. Natuurlijk kom je ze overal in het wild tegen, de morsige New Age zwerver, de kaal-gekuifde kraakbewegingreliek, de pluizige Woodstock-atavist, maar wat in de Franstalige wereld opvalt is hun aantal - én die opmerkelijk realistische reproductie van het sub-culturele modebeeld van, zeg, de jaren
1976-1982. En wat daarnaast dus in Montpellier en Montreal in het oog sprong was die aandoenlijke combinatie van mensen zonder huis en honden zonder hok. In Montreal was het trouwens niet alleen hun kennelijke dierenliefde die ons innam voor de plaatselijke pittoreske punkoïden maar ook het feit dat veel van deze schilderachtige straatschelmen er in de loop der jaren in geslaagd bleken een volmaakt tweetalige bedelroutine te ontwikkelen (ze kunnen, wanneer ze op je afstappen, immers onmogelijk weten in welke categorie je valt: Engelstalige Canadees, Franstalige Canadees, toerist). Maar aangezien dat gebedel de autoriteiten soms te gortig wordt, kan men daar in het Hoge Noorden bij tijden genieten van het über-surrealistische schouwspel van een plotseling in diverse richtingen uiteenstuivende kluwen van kilts en hanenkammen, hondenriemen en muilkorven enz., opgestuwd door de roodjassen van de Royal Canadian Mounted Police …

Zo Spielberg zou het in Montpellier niet worden, maar we kregen tijdens onze laatste avond in de stad wel een ongevraagd inkijkje in de ook hier bepaald niet altijd probleemloze relatie tussen nomaden en sedentairen.

De kleine tragedie speelde zich – hoe kan het ook anders – af op de eerder genoemde Place de la Comédie. Het begon voorzichtig te schemeren en onze gedachten gingen onwillekeurig richting drankje, hapje, drankje. Dus namen wij plaats op een verhoogd terras dat gesitueerd is vóór wat ooit de hoofdingang moet zijn geweest van het operagebouw waaraan het plein zijn naam dankt, maar dat dezer dagen behoort bij een kleinschalige horeca-onderneming waarvan het epicentrum zich bevindt waar zich in vroeger jaren de kaartverkoop moet hebben afgespeeld. Het zal een uur of half negen geweest zijn. (Zoals in grote delen van Zuid-Europa luisteren maaltijdtijden ook in deze streek appetijtontregelend en spijsverteringstorend nauw: kom je vroeger, dan word je weggehoond als de gulzige, ongeduldige en weinig wereldwijze Viking die je bent, onbeholpen en niet meer te helpen (vort, terug naar je fjord) maar … kom je daarentegen tegen tienen - quelle horreur - dan moet je niet raar kijken als ze achterin het etablissement al stoelen op tafels beginnen te stapelen.)

De gelegenheid werd gerund door een kittige tante die zich energiek van de dertig naar de veertig aan het werken was, zo’n donkere Mediterrane madame op Madurodam-formaat, die je bij ons veel minder ziet maar die in Frankrijk tot de zeer courante modellen behoort. Alles aan haar straalde een diep gemeend ‘met mij valt niet te spotten’ uit. Die uitstraling vermocht echter weinig indruk te maken op het dozijn ongewassen types die zich zo te zien sinds jaar en dag ophielden op de smalle treden die voeren van Place naar terras en vice versa - en helemaal géén indruk op hun onsmakelijk kwijlende en vervaarlijk grommende menagerie, hoofdzakelijk bestaande uit bloeddorstig ogende pitbulls die vandaag eens uit mochten zonder muilkorf. Op deze treden moeten zich ooit de notabelen van Montpellier verdrongen hebben teneinde naar nog grotere culturele hoogten te stijgen. Op deze zomeravond aan het begin van de eenentwintigste eeuw viel er echter een aanmerkelijk lager-bij-de-gronds tableau vivant te bewonderen, waarboven een dichte wolk van marihuana- en alcoholdampen walmde, geraffineerd gemengd met de zieke stank van braaksel en zweet en afgemaakt met een scheut hondenpis en een snufje vochtig legerdumptextiel.

De in beginsel optimale ligging van de uitspanning werd bekwaam geneutraliseerd door deze onbezoldigde knokploeg op schoolreisje, die overigens geheel bestond uit leden van het mannelijk geslacht. Nog voor het aperitief werd menig bezoeker besnuffeld en bekwijld door hun vuilwitte hellehonden from outer space, een ongemak waartegen men, zo bleek, beter niet kon protesteren. Geen wonder dat de toch al niet omvangrijke cliëntèle het meestal maar liet bij dat ene drankje, dat dan natuurlijk nog wel moest worden afgerekend. Zodra er cash of enig ander geldig betaalmiddel in zicht kwam, werd de terrasterreur nog navranter. Vooral als de patronne even niet in zicht was, maakte zich dan telkens een tweebenige entiteit los uit de groep om zich razendsnel te vervoegen bij de tafel in kwestie. De daarop volgende poging tot communicatie verliep meestal verre van vlekkeloos, of de terrasgangers nu moedertaalsprekers van het Frans waren of niet. Maar het leek erop neer te komen dat geld en goederen hemeltergend onrechtvaardig verdeeld zijn in de wereld, dat men nu eindelijk de kans kreeg daar eens iets aan te doen en dat het bezit van een louche rotkop met twee gemene rooie oogjes en een gebit dat zelfs op een doek van Jeroen Bosch ongeloofwaardig zou zijn, spreker bij uitstek kwalificeerde om in onderhavige herverdelingsactie op te treden als de ontvangende partij. Vooral een knaap die eruitzag alsof hij nog véél vaker een sportschool bezocht dan ik (maar dan wel een zonder douches, en vermoedelijk gegrondvest op gemeenschapsfondsen), keerde zelden met lege handen terug van het terras. Een eervolle vermelding verdient ook nog een iets kleiner exemplaar dat zijn vervaarlijkheid, en daarmee zijn relatief hoge recette, voornamelijk ontleende aan het feit dat hij beschilderd was met oorlogskleuren waar menig Maori een moord voor zou doen.

De kittige uitbaatster kon hoog en laag springen, ze slaagde er niet in een eind te maken aan deze plaag, die - en zij was zich hier zichtbaar van bewust - op den duur onherroepelijk haar faillissement tot gevolg zou hebben. Zij was bepaald niet bangelijk aangelegd en sprak het menselijk wrakhout op haar stoep keer op keer aan op de door hen veroorzaakte overlast. Had zij geluk, dan trokken ze zich weer voor een tijdje terug op hun traptreden, die minder dan een halve meter verwijderd waren van de voorste tafels maar kennelijk tot de publieke ruimte behoorden. Had zij pech, dan ontstond er een soort twistgesprek (veel twist, weinig gesprek) waarin haar werd uitgelegd dat je van een hondenbezitter menselijkerwijs niet mocht verwachten dat hij altijd een volledige controle had over het doen en laten van zijn dier, en dat zij hun rechten kenden, en dat zij goed moest beseffen dat iedere ingezetene van de Republiek zich in principe overal vrij mocht bewegen op Frans grondgebied, onafhankelijk van hoe hij eruit ziet, en dat er al veel teveel wordt gediscrimineerd, en dat het toch ook niet verboden is medeburgers gewoon om een vuurtje te vragen …?

Toen wij haar even later vroegen waarom ze er in godsnaam de politie niet bij riep, kregen wij een gratis grimlachje bij onze gin-tonic: dat had ze in het begin nog wel eens gedaan en het had er bij die gelegenheden in geresulteerd dat de groep zich tien à twintig minuten naar de andere kant van het plein had verplaatst om vervolgens doodleuk opnieuw neer te strijken op hun lievelingsplek. Eén avond werd dit ritueel maar liefst tot vier keer toe herhaald, hetgeen haar, naast een vrij gespannen verhouding met de dienstdoende flics, de volgende ochtend een aantal ingegooide ramen en beschadigde parasols had opgeleverd. Aangifte gedaan, die ze ook meteen zelf in een la had kunnen stoppen. Nee, Frankrijk is gelukkig geen politiestaat. Het was duidelijk: deze strijd was niet te winnen.

Redeloze woede maakte zich van mij meester, wat echt heel slecht is op een lege maag.

Het kan verkeren, of om met Augustinus te spreken: tempora mutantur et nos mutamur in illis. Vroeger zou mijn sympathie instinctief, om niet te zeggen a priori zijn uitgegaan naar de zelfbenoemde non-conformisten, voorlopers immers van de nieuwe, vrije samenleving die onmiskenbaar aan het groeien was op het potje dat onze ouders en grootouders ervan hadden gemaakt. Nooit ofte nimmer zou ik mij destijds solidair hebben gevoeld met de sappelende middenstander, ook al was ik zelf telg van een Scheveningse zuiveldynastie die het werkwoord sappelen uitgevonden had kunnen hebben (of juist daarom ?!). Uit dergelijke kringen rekruteerde de zwarte reactie immers bij voorkeur haar bruine hulptroepen? Nou dan …
Maar mooi dat ik nu, na zoveel eigen sappeljaren, zinde op manieren om deze dappere kleine voorvechtster van de vrije ondernemingsgewijze productie bij te staan op een niet al te onrechtmatige wijze en met slechts het hoognodige geweld. En dit met een passie die niet onderdeed voor die waarmee ik destijds punaises in de wand van mijn jongenskamer dreef ter bevestiging van Che Gueverra posters, of waarmee ik exemplaren van het Rode Boekje bietste bij de ambassade van de Volksrepubliek China.

Ziehier mijn persoonlijke ontwikkeling.

Maar ja, nog eens twee gin-tonics en een liter rode wijn later kijk je weer anders tegen de werkelijkheid aan …

Geen opmerkingen: