Moment
Televisiekijken is als masturberen: velen doen het, weinigen komen er rond voor uit. En trots is men er nooit op. Waarom toch dat stigma van dom, lui, oppervlakkig, gemakzuchtig? Ik heb beslist niets tegen het geschreven woord, maar waarom is lezen nou zo oneindig veel cooler dan kijken? Waarom zijn theater, museum, bibliotheek en concertzaal, en zélfs bioscoop en rockconcert, zo peilloos highbrow vergeleken bij … thuis voor de buis? Terwijl je via die beeldbuis - naast een hoop dommigheid, ik kan het natuurlijk niet ontkennen - in principe toch ook Shakespeare of Pinter tot je kunt nemen, of een dosis VPRO-vilozovie, een shot EO-theologie en nog veel meer verantwoords. En op zijn allerminst blijf je op de hoogte van de windrichting in het Gooi en aan de Grachtengordel en van wat er zoal PC is in de PC Hooft ...
Ik heb uitgerekend dat ik zelf, van de bijna 53 jaar dat ik adem, er ongeveer drie heb doorgebracht recht voor, dan wel schuin tegenover televisieschermen.
Viel me nog mee eigenlijk.
Even ter referentie: het maximum haalbare op mijn leeftijd zou elf jaar zijn, bijna een vijfde van mijn totale bestaan tot dusver. (Ik ben dol op dit soort rekensommetjes!! ) Veel méér kan eigenlijk niet. Ga maar na: op die elf jaar komt de prille vijftigplusser uit als hij/zij elke dag van zijn/haar leven gemiddeld vijf uur TV zou hebben gekeken, vanaf zijn/haar allereerste buitenbaarmoederlijke ademtocht tot op heden. (Wat natuurlijk klopt als een brommende beeldbuis want vijf uur komt aardig in de buurt van 1/5 van een etmaal.) Dat theoretisch maximum haalbare ware in mijn concrete geval overigens volstrekt onhaalbaar geweest. Sowieso hádden we in 1956 bij ons thuis nog geen televisie; en zelfs als we er een hadden gehad, kwam je destijds met geen mogelijkheid op vijf kijkuren per dag!
Ik zal u de exacte berekening besparen (vakanties; puberteit – meer hormonen en kroeg, minder TV; veranderend kijkgedrag; groeiend aanbod; opkomst video en dvd …) maar geloof me: ik kom uit op een totaal van ongeveer drie jaar. Wat betekent dat ik dus maar liefst een halve eeuw bezig ben geweest met ándere dingen. De krant lezen onder andere.
En slapen, werken, eten en drinken.
En me verplaatsen.
En natuurlijk vooral veel diep nadenken …
Ook wel goed om te weten in dit verband: van mijn 53 jaar zijn er eveneens drie (plusminus) opgegaan aan studeren en het op enigerlei wijze ‘genieten van onderwijs’. En wat hou je er nou eigenlijk helemaal aan over? Aan al dat gestudeer en al dat onderwijs, bedoel ik …
Wat ik heb overgehouden aan die 3 x 365 x 24 uur televisie, is veel duidelijker. Ik stond er immers zo goed als met mijn kleuterneusje bovenop toen Kennedy’s dagtrip door Dallas onverwacht ten einde kwam. (Wel hinderlijk dat ze er de Flintstones voor onderbraken!) En toen Phil Bloom de Trouw van die najaarsdag in 1967 gedecideerd dichtvouwde en aan haar buurman doorgaf, aanschouwde ik met gloeiende oortjes wat er achter de voormalige verzetskrant vandaan kwam. Neil Armstrong’s small step was bijna even opwindend, ook al was de beeldkwaliteit belabberd en stond het gapen me nader dan het juichen. Ik zag de uittocht van de Yankees uit Saigon, en even later een armada van bange bootvluchtelingen. Met vochtige ogen zag ik ook de uittocht der Ossies uit hun arbeiders- en boerenparadijs, jongens en meisjes in leren jasjes die De Muur beklommen en voortvarend begonnen het gehate symbool van hun onderdrukking op te hakken in handig verhandelbare souvenirs. En een stuk of wat fluwelen revoluties, intifada’s en balkanbloedbaden later zat ik op een mooie nazomerdag te zakenlunchen in de Oesterbar op het Leidseplein toen plotseling het gerucht ging dat er iemand tegen het WTC was aangevlogen. Nu waren de oesters voorafgegaan door aperitiefjes en kwamen ze vergezeld van frisse flessen Chablis, dus ik kon het dramatische nieuws niet meteen plaatsen … Ik stelde me een onhandige Schipholstart- of -dalingsmanoeuvre voor die catastrofaal was geëindigd aan de Zuidas, maar door beter ingelichte bronnen werd ik al snel uit deze nare droom geholpen, linea recta de nachtmerrie van de realiteit in: het betrof de Big Apple en botsende beschavingen. Snel naar huis, snel kijken!
Ach, en zo kan ik doorzappen, dieper het nieuwe millennium in: 6 mei 2002,
2 november 2004, 30 april 2009, 9 april 2011 in Nederland … en elders: Madrid, Londen, Mumbai, Oslo ... maar dan zou het lijken of de TV uitsluitend ellende biedt, of er nooit eens wat aardigs gebeurt, of ik me in al die jaren nooit vermaakt heb, gekluisterd als ik was aan wat dan met recht de Treurbuis zou mogen heten. Maar zo was het niet!
Er was namelijk een tijd vóór Big Brother, Idols en X-factor, vóór soaps in het algemeen, reality soaps in het bijzonder en palingsoaps in het bijzonderst; een tijd vóór de macabere inkijkjes in het menselijk lichaam die CSI vrijwel dagelijks biedt; een tijd zelfs vóór de alomtegenwoordigheid van onze Nieuwkerken, Pauwen en Paulen (Praise the Lord – those were the days!!) Een tijd die wat mij betreft gesymboliseerd werd door het pastorale, vredig kabbelende watervalletje waarmee we wekelijks de wondere wereld werden binnengeleid die Peyton Place heette. En in die dagen was er meer dan genoeg smaakvol vermaak. En goed voor je Engels dat het was …: And now for something completely different: The Larch. Keep them doggies rollin’. Rope, throw and brand ‘em. Thunderbirds are go! Niet altijd 100% grammaticaal Engels maar cloggies can’t be choosers. En leve de man die de ondertitel uitvond want je moet er toch niet aan denken dat wij hier blootgesteld waren geworden aan een ABN-sprekende John Wayne, of erger nog: cowboyhelden met een Tukkerse tongval: Herman Finkers at the O.K. Corral. Nou ja, veel belachelijker dan “Haut les mains, salaud!” en “Hände hoch, du Arschloch!” kon het niet worden, da’s waar, maar ik ben toch heel blij dat wij hier in de polder altijd hebben kunnen horen hoe het origineel klonk …
Maar daar wilde ik het eigenlijk helemaal niet over hebben. Het is ook altijd hetzelfde liedje: voor ik het weet, produceer ik weer een complete geschiedenisles of sla ik aan het fulmineren … Hou daar nou toch eens mee op !!
Nee, ik wilde de aandacht eigenlijk graag even richten op één heel specifiek fenomeen in televisieseries. Het is u vast ook ooit opgevallen en ik vind dat het tijd wordt dat het een naam krijgt. Denk aan het einde van een aflevering van … ja maakt niet uit eigenlijk … welke serie dan ook … Ik heb het nu dus niet over die vermaledijde cliffhangers in soaps maar over het onvermijdelijke Happy End van een uit vrijstaande afleveringen bestaande televisieserie. Het avontuur zit erop, de strijd is gestreden, de vijand verslagen; de held(in) of de helden en zijn/haar/hun entourage zijn er weer min of meer ongeschonden uitgekomen en treffen elkaar, al dan niet onder het genot van een goed glas (en vroeger dikwijls ook enige ontspannende rookwaar). En – let maar op – dan gebeurt er ALTIJD iets leuks, of er is iemand die iets grappigs zegt of doet … Pipi Langkous laat een schalkse scheet, Flipper kirt van redeloze pret, Skippy springt een spontane salto, Lassie licht haar achterpoot (terwijl ze best weet dat meisjes dat helemaal niet horen te doen). Hoe de rolverdeling was bij Peppie en Kokkie herinner ik me even niet en van Bassie en Adriaan wil ik me niet eens herinneren wie de broodnodige ontlading tot stand bracht. Bij Pipo was het natuurlijk Klukkluk en in the A-Team tekende Murdock meestal voor dit olijke slotakkoord.
De voorbeelden zijn talrijk. Maar het is bij Daktari, de serie rond de postkoloniale diergeneeskundige Marshall Tracy, dat wij deemoedig halt houden. Hier treffen wij namelijk de vroegste en fraaiste staaltjes van het fenomeen in zijn zuiverste vorm. Meestal was het de schele leeuw Clarence of de guitige chimp Judy die onverwacht geestig uit de hoek kwam. (Nou ja, geestig binnen het deerniswekkend beperkte humoristisch repertoire dat men in het rijk der dieren nu eenmaal tot zijn beschikking heeft.) Waarna de bij het tafereeltje betrokken mensenkinderen elkaar gedurende één tamelijk lange seconde verbaasd dan wel ondeugend-begrijpend aangrijnsden … om ten slotte uit te barsten in een meestal tenenkrommend onoprechte bulderlach. Slotmuziek, aftiteling, klaar. Volgende week: zelfde dag, zelfde zender, zelfde tijd.
Dit universele TV-serieverschijnsel, dames en heren, noemen wij voortaan het Daktari-moment. En als televisiekijken inderdaad iets gemeen heeft met de onanie, dan dan is het Daktari-moment natuurlijk des kijkers gerief, het zo lang verbeide moment van ontspanning en ontlading, de kleine dood van de betreffende aflevering en de vaak helaas zo zouteloze zaadlozing van de scenarist die het ook niet meer wist.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten