Tweederlands
Ik voorzie in mijn dagelijks brood, mijn wekelijkse tonijn en mijn maandelijkse
rijsttafel door anderstaligen te leren communiceren in het Nederlands. Althans,
dat is mijn omschrijving; niet al
mijn cursisten zien het zo. Sommigen nemen een Europees minderheidstaaltje als
het onze sowieso niet helemaal serieus en zijn er heilig van overtuigd dat het
eigenlijk weinig anders kan zijn dan een continentaal-folkloristische variant van of variatie op wereldtaal Engels (waarmee de meesten in meer of mindere mate bekend zijn).
Bovendien heb ik cursisten - dat kunnen dezelfden zijn maar dat hoeft niet -
die menen dat het zowel mijn primaire doelstelling is als mijn heilige plicht
ervoor te zorgen dat zij het volgende
examen halen. Gelukkig zijn er anderen die wel begrijpen dat er een relatie
bestaat tussen het leren communiceren in de nieuwe taal en het al dan niet
slagen voor het volgende examen … maar een dergelijk diep inzicht is helaas
niet allen gegeven.
Toch breekt na verloop van
tijd bij vrijwel iedereen het besef door dat een en ander nauw samenhangt, en
ook dat men terechtgekomen is in een land (anderhalf land eigenlijk), waar
miljoenen mensen al eeuwen en eeuwen met elkaar communiceren in die lastige
taal, en dat het weliswaar een duivelse klus is Nederlanders anno 2014 zo gek
te krijgen hun moedertaal daadwerkelijk met je te spreken, maar dat het
niettemin de moeite waard is te blijven proberen. Is men slimmer dan gemiddeld,
trekt men deze conclusies vroeg; zo niet, dan duurt het langer. Maar na een
paar jaar staat vrijwel iedereen oog in oog met de harde werkelijkheid - wat
natuurlijk nog niet betekent dat men die rauwe realiteit ook accepteert …
Een Nederlandse levenspartner
versnelt het proces doorgaans merkbaar en is dus alleen daarom al zeer aan te
bevelen. A fortiori geldt dit voor kinderen
- maar daar moet je van houden natuurlijk. Voorwaarde is wel dat het kroost
opgroeit in een goeddeels Nederlandstalige omgeving (crèche, school, buurt,
clubs, opa/oma enzovoort). In het gemoed van mijn cursisten die vader of moeder
zijn van schoolgaande kinderen, woedt dikwijls een felle strijd tussen Trots en
Schaamte: enerzijds is het prachtig om te zien hoe moeiteloos de prille mens
zich in dit levensstadium een taal eigen maakt, maar aan de andere kant is het
tamelijk moedeloos makend als je zevenjarige dochtertje haar oogjes wanhopig
plafondwaarts draait omdat mamma weer eens een soepzooitje maakt van de
zinsbouw!
Men hoeft die kinderen
trouwens niet per se zelf te maken, ook al is dat een aangenaam tijdverdrijf:
contact met Nederlandstaligen die nog niet puberen, heeft ook meer in het
algemeen een positief effect op het leerproces. Aan de andere zijde van het
leeftijdsspectrum kan men echter juist zeggen: hoe ouder de Nederlandstalige gesprekspartner, hoe effectiever dat is
voor de ‘leerder’ (niet voor niets zijn de meeste zogenaamde ‘taalmaatjes’
vrijwilligers uit de categorie 65+). Wat ook nuttig kan zijn, is
omgang met laagopgeleide autochtone medeburgers, van om het even welke
leeftijd, die zich, al zou hun voortbestaan ervan afhangen, echt alléén in het
Nederlands kunnen uitdrukken (nou ja, in de sociolectische variant daarvan die hun meestal spreken dus … dat dan
weer wel). O ja, en ten slotte nog dit: hoe verder verwijderd van de Randstad,
en zeer zeker van de hoofdstad, hoe beter … (Of wordt u in en rond de
grachtengordel nooit beslopen door twijfel: bevinden
wij ons hier nog op Nederlandstalig grondgebied? Nou,
ik wél!)
Maar laat ik uitkijken met
mijn didactische adviezen: voor je het weet spoeden mijn vrijgezelle cursisten
zich massaal naar de binnenlanden van Drenthe om aldaar jacht te maken op
hoogbejaarde an- en halfalfabeten en vervolgens te trachten die oudjes aan te
zetten tot de productie van nageslacht … Men moet dit soort dingen niet
overdrijven.
Hoe dan ook, Nederlands leren
valt in het begin bepaald niet mee! Aandoenlijk is de gelaatsuitdrukking van cursisten
als zij, laten we zeggen na voltooiing van hoofdstuk 5 van het lesboekje (‘Hoe laat sta je op?’), verder bladeren
en zien wat de taal nog voor ze in petto heeft. “Néééé! Nóg meer woorden? Maar die
eerste twintig waren al zo moeilijk ….” Tja, vliegtuig, potlood, geel en groen,
gekookt en gekocht – ga er maar
aanstaan!
En dan al die synoniemen. Help! Blijdschap om een woord als
‘pagina’ (want dat lijkt tenminste ergens op) maar in zak en as als de docent
(leraar mag ook) zegt dat er een synoniem
is dat net zo vaak wordt gebruikt: het voor de meesten hoogst exotische ‘bladzijde’ ... Het wordt trouwens in het
algemeen tamelijk irritant gevonden dat, als
je dan eens een herkenbaar woord tegenkomt (geredeneerd vanuit bijvoorbeeld het
Engels, Frans of Spaans), de docent er meteen bij zegt dat het weliswaar een correct
Nederlands woord is maar dat het erg chic, archaïsch, über-academisch en ‘schrijftalerig’
klinkt. Natuurlijk, je trein kán best om elf uur op perron zeven arriveren, maar voor de meeste
Nederlanders komt hij toch gewoon aan. En je mag heus wel participeren (in Marks en Diederiks samenleving bijvoorbeeld),
zolang je ook maar meedoet en/of deelneemt. Oké, zullen we continueren,
doorgaan dan wel verder gaan, of hier toch maar mee stoppen (ophouden)?
Want er is ook nog de
uitspraak. Ach, die uitspraak! En ik bedoel heus niet alléén Gerard Groeneweg
die zich, gehuld in een goor maar gezellig Van Gogh t-shirt van Scheveningen
via Oegstgeest naar Gouda begeeft …. maar ook: vis is niet vies; in een fles
zit geen vlees; en er woont - voor zover bekend - geen man op de maan!
Voorts zijn er de satanische
woordjes ‘het’ en ‘er’. Laat ik me hier beperken tot ‘het’. Dat kan een lidwoord zijn (het huis, het probleem, het
ding), maar ook een persoonlijk
voornaamwoord (ik noem het ook wel een substitutiewoord): “Waar is het
boek? Het ligt op de tafel.” En dan kan het ook nog eens een
onbepaald voornaamwoord zijn in zinnen als: “Het is koud vandaag” en “Hoe gaat het met jou?”
Aaaarrgh !!
Engelstaligen moeten niet
alleen concluderen: the = ‘de’ of ‘het’, maar ook:
it =
‘het’ of ‘hij’ of ‘hem’. (Neemt u gerust een paar minuutjes om dit tot u te
laten doordringen!) Verder wordt mij vaak gevraagd wat nou correct is: zij
of ze (zûh)? Jij of je (jûh)?
Mij of me (mûh)? Wij of we (wûh)? Het eerlijke antwoord is natuurlijk
dat beide opties (meestal) volslagen identiek zijn – en dus correct. Maar, zo
vraagt men vervolgens bijna altijd, en begrijpelijkerwijs: “Waarom dan niet
naast ‘hij’ óók ‘hûh’?
Nu we het toch over
persoonlijke voornaamwoorden hebben: wat zegt het over een taal als deze exact
hetzelfde woord gebruikt voor de derde persoon enkelvoud vrouwelijk (“zij/ze woont in Leiden”) als voor de derde
persoon meervoud - vrouwelijk, mannelijk, dan wel gemengd (“zij/ze wonen in Leiden”)?
Tja …
En dan is er nog de bizarre
lexicale entiteit ‘zijn’, tegelijk
een bezittelijk voornaamwoord en een werkwoord(svorm). Ja, daar hebt u nooit
bij stilgestaan hè? Ik neem u dat allerminst kwalijk hoor: voor 1983, het jaar
waarin ik taaltrainer werd, lag ik ook niet wakker van een zin als “Dit is Kees en dat zijn zijn schoenen.” Nederlands is sowieso een taal waarin enig
stotteren volkomen geaccepteerd is: “Marja
kamt tien keer per dag haar haar en
vindt dat dat heel normaal is.” "Zeg, herinner je je je eerste schooldag nog?"
En dan hebben we nog niet
eens behandeld de woordvolgorde. Dat we doen de volgende keer!
Oké, oké, het valt
aanvankelijk dus niet mee. Maar de aanhouder wint en hoe weet je na een tijdje nu
of je een beetje opschiet met je Nederlands?
Kijk, dat is weer heel makkelijk (ja, ja, gemakkelijk mag ook
hoor, pffff ...): je schiet een beetje op met je Nederlands als je erin slaagt
een real life conversatie met een
Nederlander te voeren zonder dat die na een minuut of twee, drie vraagt: “Do you speak English? “
Leuk is anders, dat geef ik
toe, maar veel duidelijker kun je het toch niet krijgen, dacht ik! Formele
examens kunnen heus geen kwaad hoor, maar er gaat niets
boven-boven-bovenbedoelde meedogenloze lakmoesproef. En in de aldaar geschetste
idyllische situatie (dat is dus die waarin de gevreesde vraag uitblijft) beland je eigenlijk nooit
vóór je CEF/ERK-niveau B1 hebt bereikt - nogmaals: contacten met jonge
kinderen, oude mensen en ereleden van het Genootschap ‘Buskruit &
Naaigaren’ daargelaten.
CEF/ERK staat voor het ‘Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen: leren,
onderwijzen, evaluatie’ (Common
European Framework of Reference), het officiële niveausysteem van de Raad
van Europa en de Europese Unie, een systeem dat (niettegenstaande de onhandig
lange naam) even simpel als grofmazig is: A1,
A2, B1, B2, C1, C2. Een kind kan de was doen.
Tot
zover deze les. Genoeg stof tot nadenken, zou ik zo zeggen! Zoals veel van mijn
dierbare cursisten in hun e-mails en kattebelletjes doe ik u de hatelijke groenten.
Hoogachtend,
Geen opmerkingen:
Een reactie posten