Fietsbel
Gisteren zag ik een fietser die niet belde. Geheel geruisloos bewoog hij zijn lange benen in het rond en voor ik er erg in had, was hij weer voorbij. Maar het was er toch echt een geweest: een zwijgende fietser - eenzaam exemplaar van een uitgestorven gewaande soort, zeldzamer zelfs dan de niet-bellende OV-reiziger!
Eind vorig jaar meende ik er uit de verte ook al eens een te zien. Het gaf me meteen een goed gevoel: eindelijk weer eens een rijwielbestuurder die uitsluitend datgene deed waarom hij zo heet. Het hoofd licht gebogen, beide handen aan het stuur, ook zonder mobieltje onmiskenbaar mobiel, want hij naderde in noest tempo. Maar ik had het mis; toen hij binnen gehoorsafstand kwam, bleek hij wel degelijk in gesprek, hetgeen mogelijk werd gemaakt door een Star Trek-achtig uitstulpsel achter zijn rechteroor.
Zulke dingen gebeuren me tegenwoordig vaker en het is elke keer weer even schrikken. Dat komt waarschijnlijk door de twintigste eeuw. Toen kwam je op straat ook wel eens iemand tegen die in zijn eentje in druk gesprek gewikkeld was, maar destijds werd dat beschouwd als bepaald eigenaardig, misschien zelfs een tikje gevaarlijk. Ik neem trouwens aan dat er nog altijd zulke verwarde types rondlopen (wellicht zelfs -fietsen) en dat de meer draagkrachtigen onder hen zich al lang een kekke Jabra Bluetooth Headset hebben aangeschaft, verkrijgbaar met 33 verschillende stijlvolle frontjes. Oké, het is elke ochtend weer een heel gewik en geweeg - welke van die 33 elegante frontjes past het best bij hoe je je nu weer voelt? - maar dan heb je ook wat: overal en op elk uur van de dag probleemloos contact met je persoonlijke demonen zonder gezeik, en zelfs zonder opgetrokken wenkbrauwen of afkeurende blikken. Weer een soepel geëmancipeerde minderheid! Als dat geen vooruitgang is …
Maar ook wanneer de conversatie (of althans de hoorbare helft ervan) coherent genoeg is om te veronderstellen dat de persoon in kwestie géén vaste klant is van het Regionaal Instituut voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg, voel ik me altijd wat ongemakkelijk in de rol van luistervink tegen wil en dank . Zolang het zuiver gaat om hoe het er nou mee gaat en om het doorgeven van koers en coördinaten, en wellicht de verwachte aankomsttijd en of er nog genoeg kattenbakvulling in voorraad is, zit ik er niet echt mee. (Eerder vraag ik me af hoe we vroeger in godsnaam door het leven kwamen.) Maar helaas blijft het niet bij de voordracht van boodschappenlijstjes en stoofpotrecepten; voor je het weet zit je tot over je oren in andermans liefdesleven of, erger nog, in zijn, haar of hun lichaamskwalen en alle in verband daarmee voorgeschreven geneesmiddelen, of waar er vanavond in de stad eens lekker kan worden gemat met politie, brandweer en andere hulpdiensten. Enfin, u begrijpt wat ik bedoel: heel erg. En dat is dan allemaal nog als de communicatie verloopt in een taal die je als gedwongen toehoorder enigermate beheerst. Is dat niet het geval, dan heb je pas echt reden om nerveus te worden. (Zelfs moedertaalsprekers van het Arabisch hebben soms moeite met het subtiele verschil tussen de woorden voor respectievelijk kattenbakvulling en dynamiet, zo heb ik me laten vertellen.)
Genoeg! Over de gesel der mobiele communicatie in de openbare ruimte is in algemene zin al zo verschrikkelijk veel geschreven en geklaagd. Terug naar onze specifieke ergernis: de anno 2010 kennelijk onvermijdelijke fietsende beller of bellende fietser. Wat zit er achter dit zorgwekkende verschijnsel? Ik bedoel: zijn fietsen nou om te rijden of om te bellen? Kan al dat gemekker echt geen tien minuten wachten? Ik kan me niet herinneren dat er in het pre-Nokia tijdperk altijd lange rijen fietsers voor de telefooncellen stonden. Fietsers van Nederland, komt tot uw zinnen!! Elk van u vormt immers een nationaal logo - een van de zeer zeldzame nationale beeldmerken die ons identiteitsarme land rijk is (klomp en tulp schuiven we even terzijde). Houd dat beeld dan ook zuiver. Zet hem uit, dat kleine kreng; berg hem op en trap ongestoord voort in de richting van uw reisdoel, indachtig de onvergetelijke woorden van Boudewijn de Groot en Ruud Engelander : “hoe sterk is de eenzame fietser die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind zichzelf een weg baant?” Dus niet: hoe erg kwekt de spraakzame kletser die sufgeluld over zijn stuur tegen zijn vrouw zichzelf ad rem waant …
Geen opmerkingen:
Een reactie posten