Scherp
Niets is glorieuzer dan wakker worden en de wereld zien.
Die vogels, die zon. Die bomen, dat balkon …
Ontwaken was nooit mijn favoriete bezigheid maar dreigt het zowaar te worden.
Jarenlang - wat zeg ik ? - decennialang bevond ik me elke ochtend, nadat althans de meest cruciale hersenfuncties weer min of meer operationeel waren geworden, in een mistige schemerzone. Een hulpeloze toestand, waaraan slechts een eind kon worden gemaakt middels onontbeerlijke accessoires die zich, zo hoopte ik altijd maar, ongeveer daar bevonden waar ik ze voor het slapen gaan had gepositioneerd. Pas daarna volgde de eerste visuele registratie van wat er zich om mij heen bevond.
Thuis was dat nooit zo’n probleem – zijn eigen slaapkamer kent men na een tijdje op de tast - maar in andere omstandigheden kon het onpraktisch zijn. Men denke aan hotel- of logeerkamer, ziekenhuis, feestje, kamperen, politiecel, hazenslaapje langs de snelweg, time sharing, wife swapping, wild slapen, de eerste nachten na een verhuizing …
Niet dat ik me dikwijls beklaagde, hoor. Na een tijdje weet je niet beter en het kan immers altijd erger - bijvoorbeeld wanneer zelfs hulpstukken niet helpen (De Corte, Bijlo, Charles, Bocelli, Feliciano …). Je vergeet op den duur gewoon hoe het was om bij het eerste opslaan der oogleden meteen de volle impact te mogen ervaren van het reëel bestaande bestaan, het universum anno hier en nu. Om vanaf de eerste seconde oog in oog te staan met de Wrede Werkelijkheid c.q. de Schoonheid der Schepping, doorhalen wat niet van toepassing is.
Toen ik op negenjarige leeftijd mijn eerste brilletje kreeg, liet ik alle hoop varen om de onweerstaanbare ladies’ man te worden die tot op dat ogenblik de hoofdrol had gespeeld in de doorlopende voorstelling die werd opgevoerd in de nog betrekkelijk ongerepte ruimte achter mijn fragiele netvliesjes en tussen mijn rozige oortjes: charmant, elegant, nonchalant en bijdehand. Het stuk in kwestie had geen titel maar als het er een had gehad, had het waarschijnlijk zoiets geheten als ‘Mijn Toekomst ’, of ‘Het Jaar 2000 ’, of anders ‘ Later als ik groot ben ’. Hoe dan ook, dat verrukkelijke visioen viel opeens aan gruzelementen, want James Bond (destijds rolmodel bij uitstek voor jochies van die leeftijd) had nou eenmaal niets op zijn neus - behalve af en toe een onbeduidend schrammetje of de ranke gestalte van een alles behalve onbeduidend fotomodel.
Dat ging dus mooi niet door …
Het vermoeden van bijziendheid was op school gerezen en bevestigd door de schooldokter. Een bliksembezoek aan de oogarts, gevolgd door een tweetal trieste expedities naar de plaatselijke opticien en hopla: voortaan ging ik door het leven met een knoepert van een bril.
En wat voor een!
‘Geen Gezicht 1965’ !!
Hans Anders, waar was je toen we je nodig hadden !!??
Zo’n zwaarmoedig montuur van pikzwart bakeliet, ongetwijfeld de belangrijkste reden waarom Marilyn Monroe zich van Arthur Miller had laten scheiden en waarom het nooit echt iets werd tussen Clark Kent en Loïs Lane. En ook al ontging mij destijds veel, de trieste teneur van Elsje de Wijns kapitale carnavalskraker “Nee Karel, nee Karel, niet vandaag ” begreep ik jong als ik was maar al te goed; dat was ook vanwege zo’n bril …
Tegenwoordig zie je ze eigenlijk alleen nog in documentaires en speelfilms over de moord op JFK: motorcade, Dealey Plaza, Texas School Book Suppository, Grassy Knoll, u kent het allemaal wel. En langs de route tientallen, honderden, zo niet
duizenden van dergelijke brillen … (Wel eens die zeldzame foto gezien van de filmende Abraham Zapruder? Ja, hij ook …!)
Dat maakte het jonge presidentiële paar juist dubbel aantrekkelijk, dat zij niet van die brillen droegen, zelfs geheel brilloos door het leven gingen.
Met het gezichtsvermogen van Lee Harvey Oswald was natuurlijk ook niets mis …
Terug naar mijn eerste bril.
Op Goede Dagen zag ik eruit als het roodbekoonde babybroertje van Buddy Holly, die nog voor JFK was uitgecheckt. Maar zo niet bij slecht licht, of vanuit de verkeerde hoek, of gewoon als het tegenzat (en u weet: dat zit het nogal eens). Dan viel ik niet in de categorie ‘knuffelbare proto-nerd’ maar had ik nu eens de bezeten blik van, zeg, een Freek de Jonge, dan weer de sluimerend suïcidale uitstraling van Roy Orbison, die tenminste nog donkere glazen had, en die wereldberoemd werd met zijn onvergetelijke maar weinig opbeurende hits Pretty Woman, Only the Lonely en Who turned out the lights?
Van alle tot dusver genoemde beroemdheden kende ik destijds overigens alleen de dode president van naam. En James Bond natuurlijk !! (007 zou zich nooit door een scherpschutter laten verschalken, zoveel was zeker). Van het bestaan van Freek de Jonge was nog helemaal niemand op de hoogte, behalve de jonge Freek zelf en een paar mensen in zijn directe omgeving.
Those were the days!
Maar evenzogoed zat ik zwaar in de puree want plotseling zonder aannemelijk rolmodel ... Nog geen tien jaar oud en daar begon het gesodemieter al. Ik moest het over een andere boeg gooien en dat viel niet mee. Zelfs bij de Thunderbirds, een andere passie uit die jaren, droeg niemand een bril … Ja, behalve Brains, de gekke geleerde onder de geüniformeerde houten klazen, onder meer verantwoordelijk voor het mieterse machinepark en vele andere USPs van International Rescue. Brains was voor die onbaatzuchtige organisatie wat Q was voor MI5, maar dan uitgevoerd in kunststof en woonachtig en werkzaam op een of ander zwoel Zuidzee-eiland met inklappende palmbomen.
Conclusie: ik moest de intellectuele toer op !
Daarmee was ik er nog niet, want zo’n stramme marionet, die niet eens zijn lippen kon bewegen, kon uiteraard onmogelijk soepele Sean vervangen, met zijn shaken-not-stirred, maar de marsrichting was duidelijk: ik moest het voortaan hebben van eruditie, onnavolgbaar denkwerk, vlijmscherpe analyse en een zo mogelijk nog scherpere tong. Dat werd mijn licence to bril !
Helaas was de dekselse ontdekkingsreiziger Indiana Jones destijds in de verste verten nog niet in zicht, zelfs niet voor wie over perfecte ogen beschikte. Over
rolmodel gesproken: veelzijdig vorser, atletisch archeoloog, beest in bed, en af en toe nog een zelfrelativerende knipoog ook ...! En Indy had misschien nét gekund, want hij switcht immers moeiteloos tussen stijlen: sexy brilletje op in de collegezaal, maar 100% superheld en kennelijk twenty-twenty vision (of vooroorlogse contactlenzen - top secret !) als er weer eens wat Arabieren moeten worden afgeschoten of een paar irritante indianen de Beschaving binnengezweept.
Maar goed, Dr. Jones bevond zich nog in de coulissen van de filmgeschiedenis, Spielberg zat bij zijn ouders thuis Kuifje te lezen en ik stond er alleen voor.
Afgezien van het imagoprobleem bleek er na een tijdje met mijn nieuwe gezichtsaccessoire eigenlijk niet eens zo heel erg veel mis. Ik was er niet blij mee maar moest toegeven dat het fenomeen als zodanig van een ontroerende eenvoud was: twee corrigerende lenzen met een bruggetje ertussen en twee stokjes eraan. Onhandig bij regen en plotselinge temperatuurswisselingen, dat wel. Verder kon je erop gaan staan, zitten of liggen. Dan was de bril meestal stuk. O ja, en je kon hem ook
kwijtraken. Maar dan vond je hem vroeger of later meestal wel weer terug.
Het helderst openbaarde de fundamentele wreedheid van de kosmos zich als je je bril na lang zoeken terug vond dóór erop te gaan staan, zitten of liggen. (Dan was hij ook stuk.)
Maar dat ik nu eindelijk eens kon zien wat de meester altijd uitspookte bij dat grote zwarte bord, was toch mooi meegenomen. En ik had klasgenootjes - de schoolarts had er dat jaar geen gras over laten groeien - die zo kippig waren dat zij gedurende hun gehele prille pre-bril bestaantje het bord (en in een enkel ernstig geval zelfs de leerkracht) niet eens hadden opgemerkt. Is de jeugd geen aandoenlijke aaneenschakeling van Aha-Erlebnisse ?
Bij sportieve activiteiten was de bril beslist een handicap. Maar de eerlijkheid
gebiedt hier het stellen van de kip/ei-vraag, want ik meen me te herinneren dat mijn naam toch al nooit hoog stond op de ongeschreven lijstjes van de stoerlappen die telkens maar weer de teams mochten samenstellen. Zelfs toen ik nog ongehinderd droomde van een solide loopbaan binnen her Majesty’s Secret Service, mijn blotebillengezicht nog door geen montuur werd ontsierd en de enige bril die ik van nabij kende, die van de WC was, was ik bij het afroepen van de namen altijd al wat eenzaam overgebleven, hooguit in gezelschap van bolle Henk de bakkerszoon en een knaap wiens echte naam ik mij niet herinner maar die gemeenlijk bekend stond als De Manke. Het kan dus heel goed zijn dat mijn scepsis ten aanzien van sport en sportievelingen in het algemeen en mijn peilloze weerzin jegens elke vorm van balspel in het bijzonder reeds dateren van vóór de bril. Het feit dat ik de bal nu kon zien naderen, was op zich weliswaar hoopgevend, maar al snel werd mij en mijn medeleerlingen duidelijk dat hij daarmee nog niet gevangen was, of geraakt, op de slof genomen, in het doel gekopt, doorgespeeld of wat verder in godsnaam ook maar de bedoeling kan zijn geweest … De invloedrijke stoerlappen slaakten een zucht van verlichting: hun selectiebeleid hoefde niet te worden bijgesteld.
(Over mijn onvrijwillige ervaringen op het sportveld het volgende volstrekt niet ter zake doende maar tamelijk amusante terzijde.
Bij het uiteraard uniseks voetballen kon het voorkomen dat jongens uit diverse
klassen samen speelden, of tegen elkaar. Nu zat er in één van de andere klassen, een paar jaar hoger en een paar niveaus lager, een kleine, brede, onnatuurlijk zwaar behaarde Scheveninger die als zijn pet ernaar stond luisterde naar de naam Jaap. Jaap kon niet veel, maar voetballen kon hij, zo was de communis opinio, als de
beste. Mijn vrienden en ik verdachten hem daarnaast van verborgen talenten op het vlak van diverse vechtsporten, dus wij keken altijd een beetje uit met deze Missing Link op voetbalschoenen.
Magistraal was dan ook het moment waarop de geestdrift van onze gymnastiekleraar door Jaaps spel tot dusdanige proporties groeide dat hij uitbarstte in een luid en ritmisch aanzwellend ‘Mooi, Jaap, mooi Jaap, mooi Jaap, mooi … !!!’, hetgeen ons die dag, en nog dagen, weken en maanden daarna, in de gelegenheid stelde om vanaf de zijlijn keihard en straffeloos te schreeuwen wat al zo lang onze mening was: ‘Mooie aap, mooie aap, mooie aap …’ Dit zeer tot genoegen van het zakformaat voetbalwonder. Het Nederlands Elftal heeft Jaap dacht ik nooit bereikt, maar aan ons enthousiasme heeft het niet gelegen.)
Hoe jonger je bent, hoe trager de tijd verstrijkt. Pas na honderdvijfentwintig lange jaren, waarvan zeker honderd doorgebracht in de gymzaal en op het sportveld, mocht ik eindelijk een nieuwe bril uitzoeken. Een eenvoudig klusje als het zelf opknappen van mijn jongenskamertje had letterlijk onvergetelijke sporen nagelaten en zou Buddy Holly zaliger nagedachtenis definitief de das om doen: ontelbare verfspetters op zowel glazen als montuur, waartegen zelfs terpentine niet opgewassen bleek. Beter nog: de bril was chemisch niet opgewassen tegen de terpentine! Het montuur zag eruit als de zendmast van Radio Hiroshima in de herfst van 1945 en de glazen waren matter dan Mat Herben na een zandstraalbehandeling. Niks meer mee te beginnen !!
Eindelijk een nieuwe bril dus. Van de weeromstuit moest het montuur dit keer zo dun en licht zijn dat het leek alsof de glazen eigener beweging op hun plaats bleven. Ik was mijn tijd ver vooruit want het werd zo’n pilotenmontuur (alias ‘model motormuis’, alias ‘droevig insect’), dat eigenlijk pas echt goed zou doorbreken, to coin a phrase, ten gevolge van Tom Cruise in Top Gun.
Enfin, u weet hoe het gaat: modes komen en modes gaan, monturen komen en monturen gaan. En ze werden elk jaar groter!!
Nu zal de lezer op leeftijd zich herinneren dat alles toentertijd in combinatie moest met lang haar, de conditio sine qua non van het tijdperk. Dus ook de bril. De consequenties van dit monsterverbond waren –men kan achteraf niet anders concluderen - … monsterlijk.
Het levenspad van de teenager is sowieso niet geplaveid met in rozenwater gedrenkte zijden kussentjes maar dat van de brillende vroegadolescent in de haren zestig en zeventig van de twintigste eeuw was, zo kan ik u verzekeren, ethisch, esthetisch en anderszins een wel buitengewoon pittige opgave, zeg maar gerust een hel - een hel van kaliber, die van Dante een doetje maakte.
Gaat u maar na: haar steeds langer, bril steeds enormer; onvermijdelijk brak er een periode aan waarin ik tijdens Benelux-tournees van Supertramp beter binnen kon blijven wilde ik niet voortdurend worden lastig gevallen door uitzinnige fans, een aanvankelijk nog wel grappig misverstand dat eenvoudig kon worden afgekocht door middel van een milde vorm van valsheid in geschrifte maar dat na enige tijd op de zenuwen ging werken, ook al omdat de haren, pardon, heren van de popgroep in kwestie - het zal ter zake kundigen niet verbazen - konden bogen op een wel uitzonderlijk onaantrekkelijke fanbase, die vrijwel geheel bestond uit alleenstaande jongens, meisjes en mengvormen van achter in de dertig die doorgaans op enigerlei wijze betrokken waren bij dierenbescherming en/of gehandicaptenzorg. Signalement: veel bril, héél veel haar, zowel boven en rond de bril als op diverse gebieden eronder, en Birkenstock-sandalen. (Precies: Jááp - maar dan dus niet op kicksen.)
Mijn opluchting was dan ook groot toen paps en mams mij, kort voor ik het ouderlijk huis verliet om zogenaamd te gaan studeren, een deal voorlegden die ik niet kon weigeren: als ik me voor het eerst sinds jaren weer eens bij een kapper zou
vervoegen, zouden zij de aanschaf financieren van een paar state-of-the-art contactlenzen, een vernuftige vinding die inmiddels zelfs binnen bereik was gekomen van de familie Modaal. Een paar maanden eerder zou ik een dergelijk aanbod nog voordat het volledig was geformuleerd aan de kaak hebben gesteld als vuige chantage en een schoolvoorbeeld van reactionaire achterbaksheid, om het vervolgens als volkomen onacceptabel van de hand te wijzen. Wie aan mijn gouden lokken kwam, kwam aan de eer en de toekomst van Mijn Generatie! (Jaha, ik was een heel eind opgeschoten sinds James Bond ….!)
Maar gelukkig was er net een nieuwe wind opgestoken die erop neerkwam dat de mensheid, inclusief mij-mij-mijn generatie, helemaal geen toekomst meer hád en dat niets er derhalve toe deed. Bij die levenshouding hoorden nu toevallig een verbeten kop en … een kort kapsel. En qua muziek een abrupt terug-naar-af, waarbij ‘af’ stond voor de aloude, onvolprezen drie akkoorden van de Rock ’n Roll (twee mocht ook).
Ik zal niet de enige zijn bij wie het oeuvre van de heren Rotten en Vicious en hun maatvaste maatjes steevast leidt tot traanvorming, maar bij mij verloopt een en
ander via een omweg die de oude heer Pavlov verbaasd zou hebben. Tot in lengte van dagen zal ik juweeltjes als God Save the Queen en Anarchy in the UK associëren met de mensonterende marteling van mijn eerste contactlenzen.
‘Harde lenzen’ stond er op het doosje. Een adequate productomschrijving. En ´zuurstofdoorlatend´. Dat kwam goed uit want de snerpende pijn sneed me niet zelden compleet de adem af en waar blijf je als puberende aspirant-punkrocker zonder een regelmatige toevoer van O2 ?
Maar goed, ijdelheid kent geen tijd. Bovendien naakte de ondergang van de wereld zoals wij die kenden, en dat spektakel wilde ik toch wel kunnen zien, bij voorkeur met (min of meer) eigen ogen. Trouwens, voor de zichzelf respecterende punker hoorden een beetje pijn en zelfverminking er gewoon bij, getuige onder meer de plotselinge populariteit van de veiligheidsspeld, een huishoudelijk hulpmiddel dat voorafgaande generaties vooral hadden geassocieerd met luiers (wat op zich wel weer een beetje klopt want, geef toe, kunt u zo gauw iets luiers bedenken dan een fulltime aanhanger van de punkbeweging?)
Ik paste me uiteraard aan aan het binnen de subcultuur heersende modebeeld, maar persoonlijk vond ik die poor man’s piercing avant-la-lettre altijd maar een beetje half werk. Vergeleken met wat er zich afspeelde op mijn oogoppervlak, was de veiligheidsspeld kinderspel. Het contactlenslijden sprong echter minder in het oog (ha, ha, ha), dus als public statement was de speld wellicht effectiever. Wie zal het zeggen? In elk geval kon je mij, als ik mijn lenzen eenmaal in had, van onder tot boven met kleinmetaal doorboren, het deed me niks. Ook al liep ik er bij tijden bij als een kruising tussen Sint Sebastiaan en het Sorbo-rekje van de buurtsuper (Sorbo hier, Sorbo daar …), het maakte niet meer uit: mijn Centrale Afdeling Pijnregistratie had het domweg al te druk.
De geschiedenis van mijn contactlenzen duurde helaas een stuk langer dan die van de punkbeweging en kende misschien zelfs meer dieptepunten. Toch was al dat afzien niet helemaal voor niets. Een van de redenen waarom de lens in mijn ogen (sorry!) mijlen te verkiezen was boven de bril, had te maken met zoenen. ‘Zoenen?’ zult u zeggen. Ja, zoenen. Verbazingwekkend genoeg was dat er brilsondanks toch van gekomen en, naast alle verwarring en tegenstrijdige gevoelens die dat sporadische lipcontact met zich had meegebracht, was één conclusie glashelder (ik kan er niks aan doen, het gebeurt vanzelf): ook dit op zich eenvoudige proces werd door de bril bemoeilijkt – en bleek navenant moeilijker naarmate er meer (en grotere) brillen bij betrokken waren. Daar stond dan weer tegenover dat het vrolijk geklik en getik der monturen beslist bijdroeg tot de intimiteit van zulke zeer zeldzame momenten, een sentiment dat ook liefdesparen met beugels, kunstgebitten of ander prothetisch ongerief vermoedelijk niet onbekend zal zijn. (Een ingewijde in de wonderlijke onderwereld van de invalide-seks vertelde me ooit over de bestselling dvd Pegleg Porn Party Part One, waarvan niet voor niets juist de clandestien uitgebrachte soundtrack, de zogenaamde Wooden Bootleg Tapes, een ware delicatesse schijnt te zijn voor de liefhebber!)
Kort en goed: amoureus gesproken braken er medio jaren zeventig marginaal betere tijden aan. Niet dat mijn liefdesleven plotseling de hoge vlucht nam waarop ik sinds de dageraad der tijden had gewacht, en die mij, zo meende ik stellig, rechtens toekwam, maar ach … een puberhart is gauw gevuld. Deze ontwikkeling dient in elk geval te worden bijgeschreven op het batig saldo van de contactlens, hoewel ook het gelijktijdig verdwijnen van veel haar hielp.
Maar toch … Was dat het allemaal waard?
Allemaal ? Allemaal ? Hoezo allemaal ? En hoezo wáárd ? Twee van die lullige lensjes en je ziet de wereld weer kraakhelder … Da’s toch een triomf van de technologie?
Kan zijn, maar ik herhaal de vraag luidkeels: was dat het allemaal waard? Met een driewerf allemaal, een vijfwerf allemaal, een tienwerf allemaal en een dik vet vraagteken op het eind.
Fraai voorbeeld van een retorische vraag, althans voor hen die de harde zuurstofdoorlatende contactlens van de jaren zeventig en wellicht ook diens vele trieste opvolgers aan den lijve ondervonden hebben.
Waar te beginnen bij het beschrijven van meer dan een kwart eeuw lenzenverdriet?
'Bij het vuiltje’, roepen lenzendragers aller landen unisono. Ofschoon ik een broertje dood heb aan dat zo onterecht eufemiserend diminutief (Fritsje heette hij en toen we zijn as uitstrooiden, woei het nogal, zodat …)
Vuil in het oog dus.
Ook wel ‘iets’ genaamd.
Het fysiek onbehagen ten gevolge van de lens zoals hierboven beschreven,inzonderheid de pijnparallel met de decoratieve c.q. uit protestoverwegingen gedragen veiligheidsspeld, betrof namelijk slechts de toestand van de drager en diens ogen onder, laten we zeggen, neutrale omstandigheden, dus wanneer er nog geen vuiltje aan de lucht of in de lucht, laat staan in de buurt van het hoofd was. Enkele malen per dag echter kreeg de zo kalm op het hoornvlies dobberende lens ongevraagd gezelschap van … ja, van ‘iets’ (hetgeen bij strandvertier en tijdens woestijnexcursies kon oplopen tot enkele malen per uur).
Gelieve zich mijn geestdriftige instemming voor te stellen bij de
talloze gelegenheden waarbij ik de afgelopen jaren iemand bevindelijk mocht horen bekennen dat hij of zij weliswaar niet meer geloofde in Een Man Met Een Baard maar dat er toch ‘iets’ moest zijn.
Nou reken maar !! En dat iets bevond zich net ‘iets’ te vaak in een van mijn ogen. Als je het mij vraagt een eenvoudig en buitengewoon aannemelijk kosmologisch inzicht, om niet te zeggen voor de hand liggend. (De zo mogelijk nog meer voor de hand liggende formulering ‘in het oog springend’ keuren wij bij dezen officieel en definitief af als al te melig, zelfs voor dit betoog.) Waarom het inmiddels uitgesproken populair geworden ietsisme nou per se moet samengaan met een blind en koppig afwijzen van de m.i. onmiskenbare existentie van mannen met gelaatsbegroeiing (denk aan Marx, denk aan Supertramp, denk aan Jaap), is mij nooit helemaal duidelijk geworden, maar in geloofszaken dient men zich rekkelijk op te stellen.
‘De verleden tijd van vrede is oorlog’, heb ik Trijntje Oosterhuis geloof ik ooit eens ergens horen zeggen. Nou, de overtreffende trap van pijn is een vuiltje in je oog als je lenzen draagt. Ik wil geen van de strijdende partijen in the War on Terror op ideeën brengen, maar als het om ondervragen gaat kan hier volgens mij geen azijnklysma tegenop. Hoe zoiets kleins zo’n helse kwelling tot gevolg kan hebben ... De ervaring – en ik spreek helaas uit ervaring - is pijnlijk genoeg om een goed bezochte SM-conventie in no time in alle windrichtingen uiteen te jagen.
En – een van de meest intrigerende levensraadselen - hoewel je er op den duur
eigenlijk de klok op gelijk kan zetten, slaat ‘het vuiltje’ toch altijd weer onverwacht toe. Tijdens een sollicitatiegesprek bijvoorbeeld, of midden in een belangrijke presentatie. Bij het ondraaglijke fysieke lijden voegen zich doorgaans enkele liters traanvocht en bij zulke gelegenheden tevens een forse schep sociale verlegenheid, temeer daar de plotselinge pijn over het algemeen ook nadelig uitwerkt op je motoriek en op de inhoudelijke coherentie van je verhaal. Het geheel wekt de onontkoombare indruk van diepe emotie.‘Kom, kom’, spreken potentiële werkgevers of toehoorders dan troostend, ‘zó erg is het toch allemaal niet?’
Onder winderige en/of stoffige omstandigheden hoef je de klok niet eens meer gelijk te zetten (alsof je nog in staat zou zijn hem te zien hangen en van de klepel te
onderscheiden). Wind plus zand is strand. Het Nederlandse strand is wel het beste voorbeeld: non-stop worden de belensde ogen bezocht door de genadeloze gesel van het alomtegenwoordige ‘iets’. Het houdt niet op. Gek word je ervan. Per seconde lijper.
Zagen wij eerder hoe de zoekgeraakte bril ons veel kan leren over de futiliteit van het menselijk streven, mijn eerste strandbezoek met lenzen deed daar niet voor onder.
Nadat ik over een heel parcours van voordien onvoorstelbare pijndrempels tot aan de rand van de afgrond was gejaagd, besloot ik ten einde raad mijn rechterlens te verwijderen, er wat op te sabbelen en het gekwelde oog eens flink uit te wrijven. Ik wist dat het niet goed was voor de lens, en vast ook niet voor het oog, maar ik had op dat moment andere zorgen. Zo gezegd, zo gedaan.
Overmoedig geworden door de instant verlichting die deze actie bood (ten faveure van pijn valt weinig in te brengen behalve het genot erna), legde ik de lens in de voorgeschreven lanceerhouding op de top van de wijsvinger. Dat had ik vaker gedaan. De primitieve fase van het ontmoedigende getob met spiegeltjes, zuignapjes, gecapitonneerde pincetjes en dergelijke lag al weer weken achter mij.
Even, heel even maar, lag de lens daar glimmend van mijn speeksel in de stralende zon …
Enfin, het zal duidelijk zijn hoe dit afliep.
Een seconde later trachtte ik vol verbazing de wegvliegroute van mijn rechterlens te volgen, wat me, met nog slechts de linker in, vooral een beter begrip opleverde van de uitdrukking ‘op je neus kijken’.
Stom, stom, stom !
Zoeken was zinloos. Er woei een stevige bries uit het zuiden waardoor het allerminst denkbeeldig was dat mijn lens zich spoedig ter hoogte van Den Helder zou bevinden. Nu had dat eerste paar lenzen mijn ouders meerdere ribben gekost en had de
verzekeringsbranche, zo vernam ik reeds bij aanschaf, ten aanzien van dit nieuwe
gebruiksvoorwerp al in een vroeg stadium het zekere voor het onzekere, i.c. het spreekwoordelijke hazenpad gekozen.
In een zonnige zomer kon dit gedoe dus aardig oplopen ...
Sowieso kun je met je lenzen in beter thuis blijven, of op school, of op kantoor. (Nee, niet in bed. Juist niet in bed ! Over de desastreuze gevolgen van per abuis in slaap vallen met harde lenzen in kunnen we het vandaag misschien beter niet hebben. Er zijn grenzen …)
Zodra je je overgeeft aan enigerlei uithuizig divertissement, stijgt de kans op lenzenleed exponentieel. Blijf dus lekker thuis met een goed boek (bijzienden kunnen tot op zeer hoge leeftijd zonder leesbril !). En mocht nieuwsgierigheid naar verre oorden, vreemde volkeren en wat dies meer zij u eens al te krachtig naar de strot grijpen, zet dan een mooie dvd op van de ANWB of Discovery Channel, schuif uw luie stoel tot vlak voor het beeldscherm en geniet.
Want daadwerkelijk reizen is voor de lenzendrager de allergevaarlijkste vorm van godenverzoeking! Trein, bus en boot vormen niet zijn optimale biotoop. In mijn geval was ik halverwege de reis meestal moegestreden; veiligheidshalve, en omdat je toch meer reist om iets te zien dan om af te zien, viel ik dan maar weer gewoon terug op een van de vele brillen uit mijn inmiddels imposante verzameling.
Dat brengt ons spontaan op de onmenselijke hoeveelheid hulptroep die de reizende lenzendrager met zich meesjouwt: die bril-voor-noodgevallen dus; plus nóg een bril voor als die ene in het ongerede mocht raken; plus een geslepen zonnebril want het is tenslotte vakantie; plus een zonnebril met gewone glazen voor als je je lenzen in hebt. Op zeker moment had ik zelfs een duikbril met glas op sterkte want lenzen in onder water, tja, dat was natuurlijk vragen om moeilijkheden. Voeg daarbij het
standaardpaar lenzen en hun opbergdoosje (met etui), reservelenzen met dito doosje, flesje inzetvloeistof, flesje schoonmaakvloeistof en flesje bewaarvloeistof en u krijgt een voorzichtige indruk van het overgewicht waar we het over hebben.
Met name vliegen was, met al die vloeistofjes en mysterieuze doosjes, de afgelopen jaren een wel zeer omslachtige aangelegenheid geworden.
Reizen mag niet altijd een pretje zijn, toch stemt thuiskomen telkens weer melancholiek.
Hoe treurig was het om zo’n doosje na dagen of weken te openen en daar het stoffelijk overschot van je lenzen aan te treffen, voor Pampus in een soort
miniatuur-zoutpannetje, smerig, bekrast en vooral kurkdroog.
Meestal was er trouwens minstens één weg. Wat dat betreft heeft de lens veel gemeen met de bril. Maar, het moet gezegd, de contactlens beschikt over één niet te pareren troefkaart, één wrede variant op het thema ‘kwijt’ waartegen zelfs de meest perfide bril het aflegt: kwijt ín het oog. Want de lens blijft namelijk niet altijd willoos op zijn centraal gelegen plek. Bij tijd en wijle wijkt hij zomaar schuin uit naar een ooghoek of verbergt hij zich voor onbepaalde tijd achter het ooglid. Toegegeven, het overkomt beginnende dragers vaker dan gevorderden (vandaar de spiegeltjes, zuignapjes en pincetjes), maar het machteloos makende verschijnsel heeft mij in elk geval gedurende mijn gehele contactlenscarrière achtervolgd, tot het bittere einde.
Nou ja, zo bitter was dat einde dus niet.
Daar wou ik het eigenlijk met u over hebben.
Het is waar dat de vooruitgang niet stil stond en dat de opmars van de zachte lens, de nachtlens en later zelfs de eendags-wegwerplens enig soelaas bood. Ik heb ze allemaal geprobeerd. Maar toch merkte ik dat ik op den duur best vaak weer rondliep met een bril. Of helemaal blootoogs. Wat natuurlijk niet alleen riskant is in het wegverkeer maar tevens funest in de sociale omgang: mensen die jou kennen, herken jij niet zolang ze niet binnen halitose-afstand zijn; en mensen die jij (van nature joviaal en voorstander van het zekere voor het onzekere) meent te herkennen en opgewekt groet, blijken bij nader inzien wildvreemden.
Het had niet veel langer moeten duren.
Goede raad was niet goedkoop (maar nog altijd een stuk voordeliger dan de kapitalen die ik in de loop van de tijd had uitgegeven aan blikverscherpende middelen).
Vandaar dat ik de opkomst van de refractieve oogchirurgie nauwlettend volgde, aanvankelijk nog met argusogen maar, naarmate ik over de laser meer goeds las, met het steeds vaster wordende voornemen er mijzelf aan te onderwerpen.
Na een aantal in mijn ogen gedegen vooronderzoeken, waaruit bleek – de goden dank – dat ik ervoor in aanmerking kwam, kwam de dag in zicht aan waarop ik voor eens en altijd uit mijn visuele lijden geholpen zou worden.
Dat het een van oorsprong Turkse club was die op Schiphol was neergestreken om dagelijks tientallen kaaskoppen van hun kippigheid af te helpen, is wat mij betreft een positief gevolg van de globalisering maar doet verder weinig ter zake, evenmin als de medische details van de behandeling, die ik u dan ook zal besparen. Of ze in de Unie moeten, weet ik nog niet zo net, maar in mijn ogen liet ik ze zonder schroom toe, ook al weet ik hoe ik nog maar een paar jaar terug zou hebben gereageerd als men mij had voorspeld dat ik een chirurg genaamd Ghengiz toestemming zou geven flapjes in mijn hoornvlies te snijden teneinde zo de terugkeer van mijn scherpe blik te bewerkstelligen …
Vorige week was het eindelijk zover.
Boven mij hingen de gemaskerde gezichten van Ghengiz en zijn lieftallige
assistentes. De situatie had iets weg van die bij de tandarts. En precies zoals ik daar, bij de tandarts dus, altijd de neiging heb de kiezen op elkaar te houden, zo wilde ik nu eigenlijk heel graag mijn ogen stevig toeknijpen. Erg verwarrend allemaal … Maar lang duurt het niet. Een paar minuten per oog zou ik zeggen. Je krijgt zo´n Clockwork Orange-klem in zodat je wel moet kijken, en ineens is er dan een heleboel licht in wisselende kleurtjes. Heel even meende ik de geur te ruiken van verse shish kebab op een open vuur en toen was het al weer achter de rug. (In die paar minuten trekt je leven natuurlijk wel aan je geestesoog voorbij, dat spreekt. Maar aangezien u daar nu eigenlijk al een paar pagina’s lang ooggetuige van bent, zal ik niet in herhaling vervallen.) Vervolgens pauze zonder popcorn en dan nog een keer hetzelfde. Het gefrummel aan het tweede oog leende zich er bij uitstek voor om de blik, zogezegd, vooruit te richten, op de heerlijke jaren die nu voor mij lagen. Ik zag mij in actie op motoren en surfplanken, springend uit vliegtuigen, Arctische sneeuwstormen trotserend en zwierig zwevend door paradijselijke seascapes. Zelfs een serieuze poging tot alpinisme leek niet te hoog gegrepen en wie weet ziet u mij ooit nog eens Dancing with the Stars …
Is de behandeling onprettig?, vraagt iedereen. Nee, eigenlijk niet. Wat in mijn geval onprettig was, was het feit dat, meteen na afloop van de ingreep, mijn traanklieren, alsmede alle andere vocht- en snotproducerende instanties in mijn hoofd, kennelijk dermate in shock waren dat ze een paar uur in overdrive gingen. Sinds E.T. had ik niet zo geweend.
Gelukkig mag je uithuilen in een chaise longue alvorens je naar huis wordt gestuurd met een stevige Stevie Wonder-bril op (nóg een voor de collectie!). Zelf rijden is niet raadzaam.
‘Maar doet het dan helemaal geen pijn?’ Het antwoord luidt opnieuw nee. Of eigenlijk luidt het: nee, maar ik versta onder pijn wellicht iets anders dan u want ik was lenzendrager in de twintigste eeuw …
Geen opmerkingen:
Een reactie posten