Vis
“De vis wordt duur betaald”
Kniertje in Herman Heijermans’ “Op hoop van zegen” (1900), derde bedrijf, zesde toneel.
Aan het modieuze gemekker over materialisme en ‘de consumptiemaatschappij’ doe ik niet mee. Ja, nee, als u wilt consuminderen, dan moet u dat vooral doen, liefst meteen, maar ik krijg uitslag van al die boetepredikers à la Femke Halsema die vooral graag ánderen voorhouden dat het leven soberder geleefd dient te worden. (Want zo niet … !?!?) De ergsten zijn de grensoverschrijdende farizeeërs, type Bono, Branson, Gore en Pronk, die zich per limousine naar de luchthaven laten vervoeren om vandaar hun (on)heilsboodschap over gans de planeet te
verspreiden …
Natuurlijk vervult het ziekelijke shop around the clock SBS-6-publiek dat ‘s lands winkelstraten en koopgoten zeven dagen per week doet dichtslibben, ook mij met gezonde walging , maar eerlijk gezegd was dat sentiment mij twintig, zelfs dertig jaar geleden - toen ze allemaal nog voeren op het TROS-kompas en niet wisten van PC, DVD en plasma-TV, en toen de winkels nog keurig om 17.30 uur sloten - al bekend.
Let’s face it: de mens wil nu eenmaal altijd meer, mooier, makkelijker, groter (of juist kleiner), nieuwer, sneller en beter. Zolang dat streven die mens niet in botsing brengt met zijn medemens, of met de grenzen van wet, recht en fatsoen (zoals Louis Armstrong ooit zei: “if you have to ask what it is, you'll never know”), is daar niets mis mee. Integendeel, het beetje vooruitgang dat de mensheid de afgelopen paar eeuwen met horten en stoten heeft geboekt, is juist het gevolg van dat streven naar meer, mooier, makkelijker enz. Vooruitgang, ja! Geloof me: als ons de keus zou kunnen worden voorgelegd tussen een bestaan in de vroege 21e eeuw óf een bestaan in, laten we eens zeggen de late 14e, dan zou 99% van de hele huidige wereldbevolking kiezen voor ons eigen ICT-tijdperkje, dat misschien niet voor iedereen even knus, gezond en comfortabel is, maar … I rest my case! En zonder te beweren dat bevlogen denkers en leiders niets aan de vooruitgang hebben bijgedragen (af en toe een snufje Ghandi, Mandela en Moeder Theresa draagt beslist bij aan de kwaliteit van het gerecht, al was het maar om de gore smaak van al te kwistige scheuten Stalin, Hitler en Mao een beetje te neutraliseren), de motor van de vooruitgang is toch dat tegenwoordig zo verguisde Rupsje Nooitgenoeg: de consument. (Waarbij het helpt als die consument niet alléén consumeert maar ook een beetje produceert en distribueert en innoveert en nog zo het een en ander.) Wat dacht u dat er zou gebeuren als we morgen en masse bekeerd werden tot een radicaal boeddhisme dat ons terstond allemaal 100% blij en kalm en gelukkig en tevreden maakt? (Elke iPod-proleet bij toverslag een apathisch grijnzende asceet!!!) Nou, dat zou niet best zijn voor de economie, en uiteindelijk dus ook niet voor mens en milieu.
En toch zijn er van die momenten …
Zo bijvoorbeeld afgelopen zondag, toen mijn geliefde en ik besloten een hapje te gaan eten aan de haven. Tegenover de visafslag bevindt zich een winkel die terecht bekend staat als zeevruchtenparadijs, en die sinds jaar en dag behalve de V van Vis ook die van Veel, Vers en Variatie in zijn fiere vlaggetjesdagvaandel voert. Voorwaar een onderneming van on-Nederlandse allure. De gepeperde prijzen niettegenstaande is het er altijd druk – en rond de feestdagen groeit die drukte soms bijkans uit tot ongeregeldheden.
Nu bedacht de exploitant van deze succesvolle negotie ooit, homo sapiens als ook hij is, dat zijn toch al niet kinderachtige omzet substantieel kon worden verhoogd als hij niet langer exclusief zou mikken op de in eigen keuken bereidende en vervolgens dus ook thuis etende afnemer, maar tevens op de klant die uit was op onmiddellijke behoeftebevrediging. Hij kocht een paar plastic tafeltjes en stoelen en dito bestek en borden en richtte een hoekje van zijn vishandel in als eetgelegenheid. ’s Zomers verdubbelde hij deze uitspanning zonder veel inspanning met behulp van drie grote parasols en nog eens een half dozijn tafels en stoelen. Een paar jaar geleden waren we er eens bij toeval in de vooravond beland en hadden we er gesmuld. Geen plek waar je naartoe ging voor de ambiance of de kwaliteit van de bediening, maar hé, dat hoeft immers ook niet altijd …
Deze tamelijk positieve ervaring indachtig fietsten wij zondag dus havenwaarts, maar daar wachtte ons een onaangename verrassing! Het handjevol plastic tafels was gedurende de heersende hoogconjunctuur uitgegroeid tot een opstelling op schier industriële schaal, de drie parasols vervangen door een enorm verwarmd terras, dat op zich al ruimte bood aan misschien wel tachtig of honderd eters - zij het p.p. wel zéér beperkte ruimte … Binnen zat nog eens minstens hetzelfde aantal mensen. Van bediening was in het geheel geen sprake meer: men werd geacht zijn bestelling bij de kassa te plaatsen en af te rekenen, in ruil waarvoor men dan een bonnetje ontving met daarop een nummer. Deze systematiek verklaarde ook de keiharde robotstem die voortdurend getallen omriep en ons het gevoel gaf dat we waren beland in Bingo-club Beëlzebub. “DRIEHONDERDEENENTWINTIG. NUMMER DRIEHONDERDEENENTWINTIG.” De gebruikelijke brullende baby’s, hardhorende bejaarden en halfzatte toeristen completeerden de kakofonie. Op de schaarse onbezette tafels torenden talloze lege borden, glazen en mosselpannen; overal lagen graten en garnalenstaarten, schubben en schelpen; aan tafels, stoelen, muren en ramen kleefden mayo, knoflook- en cocktailsaus. Eén heidense stoofpot, kortom, afgemaakt met de geur van zweet en schoonmaakmiddel, verschraald bier en Aldi-wijn, en op het terras nog wat vleugjes putlucht, nicotinedamp en uitlaatgassen … Wellicht kunt u zich onze aanvankelijke aarzeling voorstellen om daadwerkelijk deelgenoot te worden van dit breugheliaans buffet. “DRIEHONDERDTWEEËNDERTIG. NUMMER DRIEHONDERDTWEEËNDERTIG.” Maar eens temeer bleken wij aanmerkelijk antropologischer angehaucht dan wij onder normale omstandigheden beseffen: deze grootschalige vreetkermis intrigeerde ons kennelijk net iets meer dan zij ons weerzin inboezemde. "Je veux en avoir le coeur net!", zegt Tintin op zulke ogenblikken. Gedreven door gezonde nieuwsgierigheid en een al even gezonde trek besloten wij het erop te wagen. Aan een schaal gewokte gamba’s en een pan Zeeuwse mosselen konden wij ons immers geen buil vallen.
“DRIEHONDERDACHTENVIJFTIG. NUMMER DRIEHONDERDACHTENVIJFTIG.” Met open geest en portemonnee sloot ik aan in de vlot doorstromende rij bestellers en luttele minuten later werd ons nummer reeds omgeroepen: “DRIEHONDERDTACHTIG. NUMMER DRIEHONDERD-TACHTIG.”
Het ging echt razendsnel en mensenhanden kwamen er nauwelijks aan te pas, behalve naar ik aanneem in de keuken. Én behalve de handen van de klant natuurlijk, die de bestelde lekkernijen in principe zelf naar zijn plastic tafeltje moest dragen (en er vervolgens met behulp van het bijgeleverde plastic bestekje dan ook nog even voor moest zorgen dat een en ander ten slotte slokdarmwaarts ging). Alleen bij buitenmaatse bestellingen kon een beroep worden gedaan op zogenaamde ‘lopers’, die de klant dan assisteerden bij het voedseltransport. Het betrof hier dezelfde puistige pubers die ook verantwoordelijk waren voor het afruimen. Van beide taken kweten zij zich met zichtbaar gebrek aan geestdrift. Nou ja, zichtbaar … Soms waren de lopers geruime tijd net zo afwezig als hun geestdrift en dan kon het gebeuren dat voornoemde robotstem concurrentie kreeg van een levende stem die de pubers, met verdubbelde decibels en in de onmiskenbare tongval van dit deel van de kuststreek, tot de orde riep: “AAA-TENTIE, AAA-TENTIE, ALLE LAUPERS !! LAUPERS NAAR DE KASSA ASJEBLIEF, LAUPERS NAAR DE KASSA. SPOED!” Dat was telkens even schrikken voor ons, het etende publiek … Was je net een beetje gewend aan de voortkabbelende monotonie van de robotstem, kreeg je dit weer. Hoewel, ook deze interventie begon na de tiende keer te wennen ...
Iets dergelijks gebeurde trouwens ook als de caissière, die de regie voerde over de voorstelling, vond dat een genummerd gerecht dat uit de keuken was gearriveerd, koud dreigde te worden. Misschien dat sommige mensen gewoon niet konden geloven dat het zo rap ging. “VIERHONDERDTWEE. NUMMER VIERHONDERDTWEE”. Of wellicht namen zij de robot - “VIERHONDERDZEUVEN. NUMMER VIERHONDERDZEUVEN” - niet helemaal serieus? Aan ’s robots volume kan het niet gelegen hebben en aan de helderheid van de standaard altijd nog eens herhaalde mededelingen al evenmin. Het apparaat bediende zich van een niet onaangename damesstem, die de getallen bovendien uitsprak conform een zeldzaam neutraal soort Nederlands - ABN zou men in vroeger jaren hebben gezegd. Of hadden de bestellers in kwestie bij nader inzien alsnog het hazenpad gekozen? Of waren ze gewoon hun nummertje kwijt? “DAMES EN HEIRE, EFFE OPLETTE GRAAG! WIJ HEBBE HIER NOG ‘N NUMMECHTJE TWEEHONDERDNEGENENTIG EN ‘N NUMMECHTJE DRIEHONDERD-EN-ACH STAAN. ÉÉNMAAL LEKKERBEK EN ÉÉNMAAL SLIBTONG-FRIET. TWEEHONDERDNEGENENTIG EN DRIEHONDERD-EN-ACH. DANK U.” Spreker dezes riep, u hebt het begrepen, niet bepaald ABN-associaties op (ofschoon het denkbaar is dat zij behoorde tot het slinkend aantal rekeninghouders van wat ooit ‘De Bank’ moest heten). Bracht deze interventie geen soelaas, dan ging de robot gewoon verder
–“VIERHONDERDVEERTIEN. NUMMER VIERHONDERDVEERTIEN”– en werden er na enige tijd zwaardere middelen ingezet. Een heuse mannenstem galmde routinematig door de speakers: “AAA-TENTIE, AAA-TENTIE. D’R IS ‘N GOÛHWE ROLEX-HORLOGE GEVONDEN BIJ DE KASSA, WAARSCHIJNLIJK BEHORENDE BIJ BESTELLING NUMMERO TWEEHONDERDNEGENENTIG OF NUMMERO DRIEHONDERDACH. TWEEHONDERDNEGENENTIG OF DRIEHONDERDACH. LEKKERBEK EN SLIBTONG-FRIET ÉN… ‘N GOÛHWE ROLEX, MET SPOED AFHALEN BIJ DE KASSA GRAAG.”
Niet onaardig bedacht natuurlijk, maar bij de tweede keer was de charme van deze trouvaille er wat ons betreft al af. Nu waren de porties hier niet gering, zodat we ons dit stukje slibtongslapstick maar liefst vier keer hebben moeten laten welgevallen. Dat de gouden Rolex de laatste keer was vervangen door de
contactsleutel van een Jaguar, was een schrale troost. Gehaast werkten wij de laatste mosselen en gamba’s weg - want smakelijk waren ze, dat wel - en spoedden wij ons naar onze fietsen, onderweg een tweetal ‘lopers’ opzij duwend. Zelden hadden wij zo gezwind het zadel bestegen en terwijl de pedalen in bezeten vaart rondpeddelden, verwijderden wij ons eindelijk van het demonisch mosselpandemonium, Lucifers Luilekkerland.
“VIERHONDERDTWEEËNZEUVENTIG. NUMMER VIERHONDERDTWEEËNZEUVENTIG”, klonk het achter ons …
--------------
Geen opmerkingen:
Een reactie posten