D É D A I N
Ik ben blij dat ik af en toe buiten kom. Op tv hoor je ook
wel eens wat aardigs, maar de echte juweeltjes zijn toch op straat te vinden,
en in supermarkt en horeca natuurlijk. Dat verklaart ook waarom
stukjesschrijvers als Carmiggelt, Bril en Witteman er altijd op uit trokken, dan wel trekken. Gisteren was ik halverwege auto en Albert Heijn (deze keer een
afstand van nog geen tien meter) toen ik een jonge man tegen een oudere vrouw
hoorde zeggen “Zij? Zij heb zo’n dédain
voor mensen, joh …”
Waarom is dit bijzonder? Wat maakt een juweeltje een
juweeltje? De Proletarische Derde Persoon van het werkwoord ‘hebben’ kan het
niet zijn. Het taaleigen van de getatoeëerde medeburger blijft fascineren hoor,
daar niet van, maar ‘hij/zij/het heb’
valt inmiddels in de categorie breed geaccepteerde spreektaal, evenals ‘hun hebben’, ‘hun zijn’, ‘hun wonen’ enz.
Was het dan het chique ‘dédain’ dat mijn aandacht trok? Tja …
Als die jongen ‘minachting’ of ‘lage dunk’ had gezegd, was het dan minder
opmerkelijk geweest? Ik vermoed van niet. Nee, volgens mij vloeide de
vervreemding vooral voort uit de botsing van werelden, de rangen-, standen- en
klassenclash. ‘Zij heb’ in plaats van
‘zij heeft’ - oké, bekend, hoort bij een bepaalde (omvangrijke) bevolkingsgroep.
‘Dédain, dunk, minachting’ - niks mis
mee, maar het hoort ook bij een bepaalde bevolkingsgroep. En never the twain shall meet, zou je zo denken.
Mooi niet dus: ons universum is een peilloos diepe put, tot de rand gevuld
met raadselen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten