maandag

Lelijk


Sommige mensen zijn mooi, sommige lelijk; de meeste mensen zitten er zo’n beetje tussenin.

Er zijn niet veel taboes meer over, maar ‘mooi vs. lelijk’ is er toch nog een!

Gelukkig verandert de norm soms, zodat ook mensen die ooit lelijk werden gevonden, een eeuwtje of wat mooi mogen zijn maar - laten we maar weer eens eerlijk zijn - dat veranderingsproces verloopt grillig en vooral … erg langzaam. Dat betekent dat er generaties voorbij kunnen gaan voordat de stuitende papzak weer eens een opwindend, voluptueus ‘gevuld model’ wordt, of voordat juist de fragiele sprinkhaan en het uitgemergelde gratenpakhuis de harten sneller doen kloppen. Omdat de meeste mensen per saldo ontevreden zijn over hun uiterlijk, en omdat ze meestal niet zo lang kunnen of willen wachten, worden allerlei trucs bedacht om instant aantrekkelijker te worden. Een en ander hangt vaak samen met modes, trends en rages. In mijn jeugd dachten jongens en mannen dat ze mooier, of op zijn minst hipper werden van veel hoofdhaar, en vrouwen door korte rokjes te dragen en geen beha. Tegenwoordig begrijp ik dat laatste beter dan het eerste, maar dat doet er niet toe: haarlengte was voor mij en mijn vrienden destijds van levensbelang.

Het begon rond het midden van de jaren zestig en duurde ruim tien jaar, plaatselijk langer. Die lange haren van jonge mannen (al dan niet in combinatie met gezichtsbeharing) stonden in zeer scherp contrast met het heersend modebeeld in de voorafgaande halve eeuw, toen een beetje man geacht werd zich iedere dag te scheren, dagelijks aan halsbewassing te doen (dank aan Simon Carmiggelt), jasje-dasje aan en minstens één keer per maand naar de kapper. Mijn ouders en grootouders bezagen al die langharige, ongeschoren en weinig frisse jongeren die plotseling in hun buurt opdoken, met een haast ruikbare afschuw. Maar echt navoelen kon ik dat pas toen ik zelf een soortgelijke walging ondervond. Ik moest daar lang op wachten, namelijk tot de piercing en  de tatoeage in de mode kwamen. Wanneer was dat ook al weer?  Ergens in de jaren negentig volgens mij. (Alsjeblieft nooit ‘van de vorige eeuw’ toevoegen als er in het geheel geen kans op chronologische verwarring bestaat.) Vóór die tijd was de tatoeage iets voor een selecte groep zeelieden, pooiers en bajesklanten en kwam de piercing nauwelijks voor buiten het Amazonegebied en de jungle van Borneo. Toch?

Ik zeg trouwens bewust tatoeage in plaats van tattoo. En dat is niet alleen omdat ik vind dat als je al een woord voor iets hebt - gestolen uit het Frans - het niet nodig is er ook nog eens een Engels woord met de haren bij te slepen. Nee, het is eigenlijk vooral omdat ik heel veel Nederlanders hoor die niet weten hoe het Engelse woord dient te worden uitgesproken en het daarom steeds hebben over een -to (rijmt op Plato). Mensen van mijn generatie zullen begrijpen dat zulks volstrekt ontoelaatbaar is, aangezien de naam Tato alleen kan en mag verwijzen naar de legendarische aap uit de even legendarische televisieserie TiTa Tovenaar: er kan maar één Tato zijn, zoals er ook maar één Pipo is en één Pippi - en daarmee is wat mij betreft de kous af!    

Piercings en tatoeages dus. Ik vond en vind beide verschijnselen … eh…. laten we zeggen: esthetisch niet verantwoord. Het perforeren en vervolgens decoreren van allerlei lichaamsdelen met metaal of andere blingbling lijkt tamelijk snel te zijn overgewaaid. Je ziet het nog wel natuurlijk, net zoals lang herenhaar nooit helemaal verdwenen is, maar ook de piercing-rage  duurde niet langer dan een jaar of tien. Met de tatoeage liep het anders en daar is natuurlijk een voor de hand liggende reden voor: piercing-versierselen kunnen er per meteen uit en de ingreep laat weinig zichtbare sporen na; haar kan worden geknipt, baardhaar geschoren - en klaar! Maar wat eenmaal met onderhuidse inkt is geschreven of getekend, gaat een leven lang mee; verwijderen is duur en pijnlijk en levert zelden een fraai resultaat op.   

En toch: het zal statistisch wel niet kloppen hoor, maar ik heb de indruk dat anno 2018 minstens de helft van de leeftijdsgroep tussen twintig en vijftig onder de naald is geweest. Het resultaat varieert van adembenemend ostentatief tot iets minuscuuls, iets beschroomds welhaast, op een plaats waar bijna niemand het kan zien, althans in alledaagse situaties (enkel, schouderblad, net boven de bilnaad). In de eerste categorie vallen de mafketels die hun hele borst, buik of rug hebben laten bedekken met het konterfeitsel van hun favoriete voetballer, of een lijst van alle data en circuits waarop Max Verstappen ooit triomfeerde - ik verzin dit niet! De tweede groep wordt vooral gevormd door dames. Die wilden niet achterblijven maar begrepen wel dat je het, zoals zo vaak, beter kan zoeken in kwaliteit dan in kwantiteit. En wellicht vreesden sommigen inderdaad al dat er ook aan deze mode ooit een eind zou komen, en dan zat je er toch maar mooi mee …

Het hardst moet ik altijd lachen als het glashelder is wat men met de ingreep probeerde te bereiken, of liever gezegd te camoufleren. Bijvoorbeeld zo’n gigantisch geometrisch Maori-patroon op zo’n bolle, ronde, pijnlijk witte Hollandse klapkuit. “Ja, nee, absoluut, nou en of: nu ben je echt een stuk aantrekkelijker. En het is ook zo origineel: lekker apart hoor, érg alternatief, reuze artistiek. Bravo!!” Reeds in de hoogtijdagen van de piercing waren het vooral de van nature minder geslaagde exemplaren van onze primatenondersoort, die meenden dat zij middels de nodige hulpstukken toch enige aandacht konden scoren, misschien zelfs bewondering. Ook voor wie uit al zijn of haar poriën middelmatigheid uitwalmde - iedereen kent wel een paar van zulke Homines sapientes - leek het een kekke oplossing. Maar ja, je hebt iets te vertellen of je hebt het niet, daar verandert perforatie noch amputatie iets aan, metaal noch edelsteen. Maar goed, als je die conclusie eenmaal had getrokken, of er voorzichtig door je omgeving op was gewezen, kwam je er, zoals gezegd, vrij gemakkelijk weer vanaf. Zo niet van de tatoeage, dus daar zullen we nog wel enkele decennia tegenaan moeten kijken …  

Laatst liep ik op straat achter een vrouwelijke veertiger met een net iets te korte rok en dacht: “Wow, dat is wel een héél ingewikkeld web dat die mevrouw heeft laten ‘zetten’. Mooi zal ik het nooit vinden, maar het is knap gedaan! Vooral die intrigerende illusie van diepte en reliëf: een trompe l’oeil sur la jambe, zeg maar. Wat zou dat nou allemaal symboliseren?” Nee, ik heb het haar niet gevraagd natuurlijk en dat hoefde ook niet, want bij nadere inspectie bleek het te gaan om een ernstig geval van spataderen.   

H.A. 16 juli 2018 





Geen opmerkingen: