dinsdag

I.S.


“Wat volgens velen het gruwelijkste van ISIS is, is het feit dat ze mensen onthoofden.”

In tegenstelling tot wat titel en aanhef zouden kunnen doen vermoeden, gaat het nu volgende stukje niet over het gedachtengoed of de beleidsimplementatie van Daesh, de Islamitische Staat in Irak en al-Sham in goed Nederlands (الدولة الاسلامية في العراق والشام in goed Arabisch). Nee, het gaat eens temeer over taal en talen - verrassing!

Mocht ik u onlangs vervelen met een betoog over de menselijke esthetiek, meer specifiek over de rare dingen die men zoal doet om mooier of lelijker te worden dan men van nature is, vandaag wil ik het hebben over wat een taal mooi of lelijk kan maken. Dat kan natuurlijk van alles zijn en bovendien is alles wat je hierover zegt, zo subjectief als de pieten (de regenboogpieten natuurlijk – dat spreekt). Veel aardlingen vinden bijvoorbeeld de g/ch-klank die te horen is in het Nederlands, het Spaans, het Arabisch en in mindere mate in het Schots, bijzonder lelijk (de technische term is de ‘stemhebbende velaire fricatief’, als ik mij niet vergis). Ondergetekende, geboren en getogen Randstedeling, vindt dat natuurlijk helemaal niet, behalve dan zodra andere mensen, Limburgers vooral, precies hetzelfde geluid maken wanneer er … - wait for it ! - …   overduidelijk een R van node is. Ik stel voor dat we dit verontrustende verschijnsel vernoemen naar Chriet Titulaer zaliger nagedachtenis, niet alleen vanwege diens naam en bijzondere baard (baagd) maar ook en vooral in verband met zijn uitspraak van de woorden ‘Lunar Orbiter’. (Probeer het zelf maar: als u oud genoeg bent, lanceren deze gutturale explosies u regelrecht terug naar 1970 of daaromtrent.) Dries van Agt kon en kan er trouwens ook wat van, maar die heeft dan ook een groot deel van zijn leven doorgebracht in de regio Nijmegen, een officieuze exclave van Limbabwe. Toch was ‘Chriet op tv’, denk ik, mijn eerste bewuste confrontatie met deze zuidoost-Nederlandse klankvariant (lees: uitspraakaberratie), die nietsvermoedende lieden uit Haaglanden, Groot Mokum of Rotjeknor danig in verwarring kan brengen. Als wij twee of meer Limbo’s horen bekvechten, klinkt dat voor ons soms alsof een opgewonden bokscoach op gezette tijden een wrede stootinstructie richting buikstreek geeft. Dat komt natuurlijk ook omdat wij het overgrote deel van de gedachte(n)wisseling niet kunnen volgen; en dan is er opeens die ene goed geplaatste uitroep die wij wél denken te begrijpen: maag!  En dan weer verder: “bladiebla, vlaaidievla, zagte g  hieCH, zagte g  daaCH,  vlaaidievla,   Pas na geruime tijd, en geholpen door het feit dat alle sprekers nog gewoon overeind staan, pint in de hand, begrijpen wij dat onze interpretatie van een en ander niet klopt. Maag hoe of dat de vogguk nou precies in de sjteel zat … ja, daar kom je pas achter als je de transcriptie hebt gelezen.

Maag alle Limbofobe gekheid op een bronsgroen-eikenhouten stokje, die stemhebbende velaire fricatief is een klank die sommige van mijn NT2-cursisten the fear of God aanjaagt. In het begin zijn ze eerder lacherig dan bang; ze denken vaak dat het een practical joke mijnerzijds betreft. Nee hoor, zo ben ik niet. Bovendien zou dat deontologisch niet verantwoord zijn. Na een paar weken in Nederland weten ze wel beter: al dat geschraap en gerochel hoort er écht bij en kan soms zelfs pecuniaire gevolgen hebben. Als je moeite hebt met het verschil tussen dertien en dertig, scheelt dat immers zomaar zeventien euro. En het loopt op: bij achtentachtig versus achtendertig kan je al voor vijf tientjes het schip ingaan. Hoezeer ik er ook op aandring dat ze in de dagelijkse praktijk daadwerkelijk gebruik maken van de doeltaal, ik raad de meesten toch maar aan zich bij eventuele majeure financiële transacties (denk aan onderhandelingen rond salaris of de aankoop van onroerend goed) van het Engels te bedienen. Laten de meesten zich na een maand of drie in winkel en restaurant lijdzaam onderspugen door de inheemse bevolking, slechts weinigen bereiken zelf een acceptabele benadering van de klank in kwestie. Een enkeling weigert zelfs iedere poging tot eigenstandige productie van het gewraakte geluid. Zo had ik een Portugese cursist die na meer dan vijf jaar in Nederland nog steeds niet kon begrijpen waarom zijn buren altijd zo vreemd keken als hij ze groette met een hartelijk ‘dak’.   
  
Een ander aspect van het gesproken Nederlands dat voor moedertaalsprekers gesneden koek is, maar voor nieuwkomers een naar struikelblok, is het ‘staccato-karakter’ van onze taal. Het Nederlands klinkt als een klompendans op een hol toneel: iedere lettergreep wordt plompverloren uitgesproken, weinig of niets wordt ingeslikt of vloeiend verbonden. Lezen expats en nieuwkomers voor het eerst Nederlandse woorden als bode, mode, code, pauze en tante, dan bestaat vanzelfsprekend de neiging om deze, met bijvoorbeeld Frans of Engels in het achterhoofd, uit te spreken als respectievelijk boot, moot, koot, paus en tant. Korter en in zinsverband wellicht ook melodieuzer, maar u begrijpt: het komt de communicatie met de Kaaskop niet ten goede. Komt jullie postboot ook altijd rond de koffiepaus? Hoezo ken jij de pinkoot van je tand?
Wablief!?    

 O ja, en dan is er nog die vermaledijde ‘repetitis’. Ooit heb ik uw aandacht gevraagd voor een (al zeg ik het zelf) fraaie Nederlandse ‘zesslag’, die weliswaar nog altijd in de schaduw moet staan van een fabuleuze Amerikaanse ‘achtslag’, maar desalniettemin: een zeker klein landje blaast weer eens een disproportioneel partijtje mee. Toch? Onze landstaal is sowieso rijk aan herhalingen. Veel cursisten beginnen al onrustig op hun stoeltjes te draaien bij de eenvoudige verdubbeling, als in: “Hij zegt dat dat niet kan” en “Dit is Kees en dat zijn zijn broers”. Maar ook de drieslag is heel normaal in het Nederlands: “Herinner je je je tiende verjaardag nog? Sonja’s moeder vraagt haar haar haar te kammen. De twee dingen die het mooist aan hem zijn, zijn zijn ogen” enz. etc. De volgende voorbeelden zijn wellicht iets geforceerder: “Waarom draait hij zich om? Hij draait zich om om, om elf uur precies, zijn telefoon te pakken”. En: “De beroemde neerlandicus heeft aangetoond  dat  dát  ‘dat’  een andere functie heeft dan dít ‘dat’ “. Ik weet niet goed waarom, maar persoonlijk ben ik nogal gecharmeerd van het pareltje “Nee sorry, ik weet niet wanneer ze ze ze gegeven hebben”.
[ Nee echt, hier is grammaticaal niks mis mee, maar oké: er hoort een verhaaltje bij, dat wel. Daar komt het:
Peter en Maria hadden ooit twee mooie antieke vazen. Iemand vraagt wat er eigenlijk met die vazen is gebeurd. Een ander antwoordt: “Ik denk dat ze ze aan vrienden hebben gegeven”.
“Weet je ook aan wie ze ze gegeven hebben?”
“Ja, ik herinner me nu dat ze ze aan Karel en Trees gegeven hebben.”
Tot dusver niets aan de hand.
“En weet je dan misschien ook wanneer ze Karel en Trees die vazen gegeven hebben?”
Nee sorry, ……………………………………………………………………………………………  Q.E.D.]

Mijn nieuwste vierslag met het woord ‘was’ houdt u van mij tegoed*, maar ik wil maar zeggen: ik heb in de loop der jaren lessen verzorgd voor blinden en slechtzienden, cursisten met een gehoorbeperking en representanten van de meest uiteenlopende schakeringen binnen het autismespectrum, maar met name voor stotteraars is onze taal écht een wrede uitdaging!

En dáár gaan we het dus allemaal niet over hebben vandaag. Hoewel … men zou het ergerniswekkende schandvlekje in onze spreektaal waar ik het vandaag wel met u over wil hebben, ook kunnen beschouwen als een bijzondere vorm van repetitis. Ik kom het interessant genoeg zowel tegen in het Nederlands als in het Engels. In die laatste taal luistert het naar de mijns inziens veel te flatteuze benaming ‘Nonstandard Reduplicative Copula’. Het betreft een talige tic, een zenuwslopend zenuwtrekje, misschien vergelijkbaar met een ander schuimtrekkend fenomeen in het moderne Engelse spraakgebruik waaraan geen ontsnappen mogelijk lijkt: het aanvangen, of misschien beter gezegd moeizaam opstarten van iedere presentatie, ja welhaast iedere verbale uiting met hetzelfde laffe kuchje: “so” (lees: Why?) Niet alleen tweede-taalsprekers lijden hieraan maar moedertaalsprekers evenzeer; en niet de minsten. En hetzelfde geldt voor ons thema van vandaag, het isisme, waar zowel G.W Bush als B.H. Obama op kon worden betrapt: 
De jury beraadt zich nog over Donald Trump: hij maakt zo zelden een samengestelde zin …

Net als bij die andere ISIS zijn er verschillende theorieën over de oorsprong, geen van alle erg bevredigend. Zelf dacht ik aanvankelijk dat het alleen voorkwam in het Nederlands, en misschien in talen met een verwante syntax als het Duits. Ik meende namelijk dat de oorsprong moest worden gezocht in de volgende weinig elegante maar alleszins correcte constructie: “Het probleem dat het belangrijkste is, is de toenemende CO2-uitstoot” of Wat het belangrijkste is, is dat Telstar Europees ongeslagen blijft". Die laatste verzuchting kan immers betrekkelijk eenvoudig verworden tot "Het belangrijkste is, is dat Telstar Europees ongeslagen blijft". Maar dat zou niet verklaren waarom ISIS juist ook zo populair is in de Anglosphere en bij lieden die zich bedienen van het Globish. Want in het Engels komen die zich terecht in elkaars nabijheid bevindende ‘isjes’ immers veel minder vaak voor. En dat maakt het minder waarschijnlijk dat het foute isisme zijn oorsprong vindt in de correcte isis. Het blijft een mysterie …
Verder dacht ik lange tijd dat het vooral een spreektaaldingetje, of zeg maar gerust -ding, was. Op internet vond ik echter ook talloze geschreven voorbeelden, zie CO2 en Telstar hierboven, maar ook:  
Het verschil is, is dat bij FreeNet er geen concept is van websites die op een bepaalde locatie staan.
Er zijn dus meer 60-plussers en ze fietsen meer dan vroeger. Het goede nieuws is, is dat ook voor deze groep het overlijdensrisico is gedaald.
Waar ik het vanavond met u over wil hebben, is is dat ik denk dat er een relatie bestaat tussen ….
Wat ik eigenlijk wil zeggen is, is dat er een betere oplossing bestaat ….

Waar ik met dit alles eigenlijk naartoe wil? Tja, als dat de vraag is, is het antwoord nog niet zo simpel. Weet u wat? Als u het weet, mag u het zeggen! Maag let er de komende tijd maag eens op. Wat ik bedoel is is dat u het vaker gaat horen dan u nu denkt en het vervelende is is dat de jacht op dit soort taaleigenaardigheden bepaald verslavend werkt. Voor je het weet, val je er zelf ten slachtoffer aan … …  

H.A. 18/9/2018


*  Baas  boven baas: nog vóór ik de wereld officieel kond kon doen van bedoelde spectaculaire vierslag met ‘was’, greep mijn geleerde ex-klasgenoot prof. C. van Leeuwen (Leuven) wreed in middels een indrukwekkende vijfslag - weliswaar van de hand van de onvolprezen Kees Stip a.k.a. Trijntje Fop, maar toch chapeau:

Er was een bij te 's-Gravenhage
die antwoord wist op alle vragen.
Toen men hem, moeilijk genoeg,
Wat was was eer was was was?” vroeg,
werd hij winnaar van de quiz
met “Eer was was was was was is

In de schaduw van deze viriele verbale ejaculatie klinkt mijn pathetische vierslagje nu nog slechts als een natte wind:
Als dit ál jouw vuile was was, was was op je jas niet zo’n probleem, maar … (etc.)
(moeder tegen inwonende zoon bijvoorbeeld)

 L



Geen opmerkingen: