zondag

Schrijven!


 




The late great Lou Reed (bij leven nooit bekend als beminnelijk en bescheiden) schijnt ooit gezegd te hebben: “Als jonge mensen de Beatles op de radio hoorden, renden ze meteen naar de winkel om hun nieuwste plaat te kopen, maar de muziek van mijn groep, de Velvet Underground, had een heel ander effect: onze fans besloten ter plekke zelf een band te beginnen!”

Ik heb iets dergelijks met het proza van Remco Campert en Karel van het Reve, de laatste helaas net zo d.o.o.d. als Ome Lou, de eerste still going strong – om het in eigentijds Nederlands te zeggen. Als ik ze lees, wil ik schrijven!

Nou moet ik hier meteen aan toevoegen dat ik de laatste jaren minder lees. Ik merk dat fictie mij nog zelden boeit en ook columnisten en andere schrijvers van beschouwend en betogend werk moeten van goeden huize komen willen hun schrijfsels mij kunnen bekoren. Welnu, Remco en Karel komen, respectievelijk kwamen van zéér goeden huize.

De academische en literaire werelden worden al decennialang gedomineerd door zelfingenomen aanstellers en hete-lucht-producenten. En, nu ik erover nadenk, in de moderne zakenwereld is het van hetzelfde laken een pak (lees bijvoorbeeld Japke-d. Bouma, die weliswaar haar naam tegen heeft, maar overigens zeer bedreven is in het signaleren van flauwekul en het ontmaskeren van pretentieuze aanstellers.) Daarom zijn Karel en Remco zo verfrissend, om niet te zeggen revitaliserend, reanimerend misschien zelfs. En dat terwijl Karel de broer was van Gerard, Keizer der Aanstellers - maar als zodanig wel Een Grote natuurlijk, onder meer getuige zijn veel geciteerde gedicht ‘Roeping’:

“Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar
verlamde oude mensen wast, in bed verschoont, en eten voert,
zal nooit haar naam vermeld zien.
Maar elke ongewassen aap die met een bord - dat hij vóór dit, of tegen dat is - het verkeer verspert,
ziet 's avonds reeds zijn smoel op de tee vee.
Toch goed dat er een God is.”

Of:  

“Terwijl ik de volgende fles opentrok, viel mij opeens weer dat bezoek van dat artistieke wijf in gedachten” dat “uit ons keukenraam naar huis en erf van onze buren had geloerd en gevraagd had: ‘Wonen daar ook mensjes?’
Ze moesten een brandende poppenwagen je kutwerk binnenrijden’, had ik toen wel gedacht, maar om God weet welke laffe reden niet gezegd.”

Laten we het er maar op houden dat beide broers talent hadden. Maar geef mij Karel maar:

“Iemand die bloeddorstig is, zoekt in een ideologie of godsdienst een legitimatie voor zijn bloeddorstige aard.”

Wie (de bijbel) nooit gelezen heeft “en er nietsvermoedend aan begint, schrikt inderdaad, als hij een beetje beschaafd mens is, van de wel zeer bedenkelijke karaktereigenschappen van het opperwezen. In wreedheid en wraakzucht vindt hij onder de mensen niet licht zijn evenknie.”

Over ‘zijn’ Tweede Wereldoorlog (‘Sinterklaas 1944’): “In het verzet was ik ook niet zo erg, want ik zag er verschrikkelijk tegenop om doodgeschoten te worden”

Remco Campert op zijn beurt over de Bevrijding, die hij als vijftienjarige meemaakte: “Alles zoop en naaide, heel Europa was een groot matras en de hemel het plafond van een derderangs hotel.” (1964)

En zo zingt Campert de lof der vergrijzing: hij bepleit een campagne "om de mensen zo ver te krijgen van nu af aan geen baby's meer te maken (...). We hebben lang genoeg geleefd. En we hebben er toch maar een potje van gemaakt en niets wijst erop dat we het in de toekomst anders zullen aanpakken. Nu maar weer eens wat anders. Geen baby's meer. Van onder komt er niets meer bij en van boven valt er alleen maar af. Langzaam rolt de mensheid zich op."

Over een ouderlijk huis (het zijne?): “Daar zaten, gekleed in gescheurde vettige lappen, de woest bierdrinkende ouders met hun stinkende poten op tafel zich in het door luizen geteisterde schaamhaar te krabben. Hun conversatie bestond uit louter ongearticuleerde kreten en rauwe vloeken, kracht bijgezet door knetterende scheten die van de beddenplank in de piespot gleden. De vaardigheid waarmee ze konden boeren was hun enige culturele prestatie. Ondertussen vielen onder de gammele stoelen de ballen snot met doffe bonken op de met uitwerpselen bedekte vloer en besprong in een stoffige hoek op een besmeurde matras een broer zijn zus. Het voedsel, een prak van voederbieten en de smurrie die aan de staart van een schaap kleeft, werd met de gore stompen van vingers rechtstreeks betrokken uit de kookpot, die boven een vuur hing dat gestookt werd met de schoolboeken van de inwonende leerplichtige, want al die geleerdheid diende maar tot niets.”

Maar de oude Campert kan ook heel mild en poëtisch zijn, zelfs over de audioterreur der rolkoffers. “Dat geluid bestond een paar jaar geleden niet. Toen zwegen de koffers nog”, mijmert hij in zijn meest recente bundel ‘Dagelijksheden’ (2019)

I rest my rolkoffer!!



Geen opmerkingen: